Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Tingelingelingelingegelingtingelingelingelingegingelinge
Grrrrrrrrr, knarst Bodai’, sniffffff….en denkt: ‘het is nog veel te vroeg, mag ik nog wat blijven liggen.’ Slaperig staat hij toch op, iedereen is de kamer al uit, hij zet een streep door de vier streepjes die op de muur staan en mompelt- ‘de vijfde dag, houdt het dan nooit op.’ Door de regen sjokt Bodai naar de wasplaats en wordt pas goed wakker als hij water in zijn gezicht heeft geplensd. Tegelijkertijd klinken de kleppers voor de ‘Taiso’- net iets te laat komt hij de tempel binnen. Gelukkig is hij niet de enige, tijdens de oefeningen druppelen er nog meer laatkomers binnen. Als Bodai rond kijkt ziet hij ook dat er monniken niet aanwezig zijn, ook de oude lama met het norse gezicht is er niet. Bodai grinnikt innerlijk, hij is een beetje bang van die norse monnik maar nu laat die het toch afweten.
‘Taiso owari’…iedereen sjokt de tempel. Moeizaam loopt de vrouw die van een kindje in verwachting is de tempeltrap af en rust even uit op de onderste tree. De grote man die naast Bodai zit helpt haar overeind en samen lopen zij naar de meditatiehal.Als hij weer op zijn plekje zit komt lama Arala de trap op, als hij achter Bodai staat zegt hij: ‘Grote dappere man,…grote dappere sterke man.’ Dan volgt een harde klap op zijn schouder. Ook de zwangere vrouw krijgt er een op haar schouder. Het is alsof Bodai samensmelt met het kussen, de bank, de vloer, alsof hij een wordt met de aarde, hij zit als een huis.
Meteen er op gaat de bel, verbaasd staat Bodai op en als hij naar het wierookvat in de meditatiehal kijkt ziet hij dat de wierookstaaf nog als klein puntje smeult. Als Bodai de trap afloopt grinnikt hij en denkt ’Ja, ja, vleugelvoeten.’ Maar tijdens de tempeldienst krijgt hij weer kramp in zijn benen en doet zijn hoofd raar. Het maakt niet uit hoe hij gaat zitten en bij de laatste sutra biggelen er tranen over zijn wangen.Als de tempeldienst afgelopen is gaat hij met zijn hoofd op z’n knieën achter de meditatiehal zitten. Zal hij dan toch maar naar lama Raiwata gaan? Zelfs vroeger bij de steenhouwer was het niet zo zwaar. Dan gaat de bel in de meditatiehal, Bodai denkt: ‘Het kan me niks schelen ik blijf hier zitten, ze zoeken het maar uit.’
De eerste stralen van de zon komen over de berg heen en kleuren alles oranje, dan zijn er twee handen op zijn schouders. Een vriendelijke stem zegt: ‘De lama is heel trots op je.’ Bodai kan niks zeggen en barst in snikken uit. De twee handen masseren zijn schouders als hij weer een beetje rustig is en omkijkt ziet hij het vriendelijke gezicht van de hoofdmonnik die zegt; ‘Je hebt het zwaar hè.’ Bodai snottert en zegt: ‘Ja. Ik heb het vroeger ook zo zwaar gehad. De hoofdmonnik gaat naast hem zitten. En begint te vertellen.
‘Ik weet nog goed de dag dat ik mijn huis verliet om monnik te worden. Toen ik jong was, moest ik onder invloed van mijn familie naar de tempel, mijn moeder kon niet meer voor mij zorgen. Voor die tijd, toen ik klein was, bezocht ik samen met mijn grootmoeder de tempel. In die tijd vond ik dat leuk. De tempel was een plek waar je dingen leerde waar mooie muziek werd gemaakt en ik boeddhabeelden zag.
Toen ik jong was stierf mijn vader en mijn grootmoeder, die zo lief voor me was, stierf ook. Ik werd heel hard met de dood geconfronteerd. Ik zag dat er geen ontsnappen aan geboorte en dood is. Dat de mensen die mij zo gelukkig maakten, de mensen waar je niet zonder kan, je in de steek laten. Niemand kon mij uitleggen waarom. Toen ik klein was kroop ik bij mijn moeder in bed die nog veel harder huilde dan ik omdat ze wist dat ze zonder mijn vader en grootmoeder niet meer voor mij kon zorgen. En ik begreep niet waarop ze mij naar de Dayan-tempel stuurde. Ik kreeg er een eigen kamertje waar ik mijzelf in slaap huilde.
Toen de lama mij ‘s morgens kwam halen voor de tempeldienst en we de tempel binnen gingen en ik de boeddhabeelden zag, maakten die zo’n indruk op me, ze hadden zo’n waardige uitstraling, zo stil zo kalm. Natuurlijk had ik ze al heel vaak gezien met mijn grootmoeder, maar dan zat de tempel vol met mensen. Maar toen, zo ‘s morgens vroeg, alleen met de lama, het was alsof het grote rustende wezens ware-, geen zorgen, tijdloos. Ik voelde mij zo gelukkig, tevreden, ik dacht als er een manier is om zo te worden dan laat ik alles voor wat het is en word ik monnik. Ik denk dat ik toen zeven jaar was en ik wist dat het niet makkelijk zou worden.
De lama had ik al heel vaak horen zeggen: ‘Boeddha heeft gezegd: “alleen onverschrokkenen kunnen monnik worden, want het is zo moeilijk om de wereld los te laten. Je moet alles, maar dan ook alles loslaten. Je familie, vrienden alle plezierige dingen, het huwelijk, dat alles moet je loslaten.
Je leeft in een tempel alleen of met andere monniken en het maakt niet uit, je voelt je zo alleen, zo alleen. En na verloop van tijd wilde ik naar buiten, de tempel uit, de stad in, leuke dingen doen, lekkers eten. En je weet dat de stad een poel van moeilijkheden is. Maar je emoties krijgen de overhand,… emoties, verlangen trek in lekkere dingen, uiteindelijk alleen maar problemen. De mensen in de stad zijn niet in evenwicht, liefde, haat, ze gaan daarin tot in het extreme, hmmm.
Alleen met mededogen kan je de ellende de baas- als je iedereen vanuit mededogen bekijkt, benadert,.. dat is je hart volgen. Zo kun je de ellende achter je laten. Elke ochtend en avond doen we een tempeldienst, elke ochtend en avond meditatie, ik had er in het begin moeite mee. Ik ben drie keer weggelopen maar ik ben elke keer weer teruggekomen, er is iets in mij dat is sterker dan leuke dingen doen en lekkers eten.
Ik wil niet naar de tempel, ik wil geen monnik zijn. Maar telkens als ik weg liep was het alsof ik geroepen werd en dan zei ik tegen mezelf: “Je kan me wat,… je kan de pot op, zoek het maar uit met je tempel.” Maar als ik dan stiekem op de markt een appel pikte en met de jongens uit de buurt in de rivier ging zwemmen was het helemaal niet leuk, had ik er helemaal geen plezier in. En als ik dan weer naar de tempel ging stond de lama bij de poort en zei: “Ik heb wat eten voor je bewaard, je zal wel honger hebben kom maar gauw binnen.”
Door gestommel achter hun rug wisten ze dat de meditatie afgelopen was en de hoofdmonnik zei lachend: ‘Er is vast wat eten voor ons bewaard, ga je mee?’ Na de maaltijd had Bodai heel even tijd om zijn benen te masseren. Zijn trieste bui was gezakt en hij voelde zich rustig. Toen de bel ging liep hij naar zijn eigen plekje op de meditatiebank en bij de derde slag op de bel versmolt hij met zijn kussen. Toen de man naast hem met de stok geslagen werd bleef hij onverstoorbaar zitten, pijn of geen pijn het kon hem niet meer schelen. De bel…Kinhin… de bel meditatie… De bel… Kinhin… de bel….meditatie. Er was pijn, er was pijn, er was pijn, er was een diepe zucht, en alle pijn van de wereld was weg. Hij zat, hij…adem, adem,… woeste adem,..woeste adem,.adem van de draak,… Bodai bereed de adem van de DRAAK…
Volgende week zaterdag deel elf in deze serie.