Het Tibetaans boeddhistisch centrum Karma Deleg Chö Phel Ling in het Friese Hantum, afgelopen dinsdag. Het water valt met bakken uit de hemel. Met de voorlichter-die-zijn-naam-niet-wil-noemen-omdat-dat-niet-belangrijk-is zit ik op een plastic tuinstoel, in de tuin.

Ik vraag de voorlichter of we vanwege de enorme hoosbui binnen verder kunnen praten. Hij kijkt me aan maar antwoordt niet. Dus blijven we zitten. Enkele minuten later ben ik doorweekt, mijn dunne zomerhemd en broek kleven aan mijn lichaam. De voorlichter praat met zachte stem, door het geruis van de regen kan ik hem amper verstaan. De microfoon van mijn voicerecorder hou ik dicht bij zijn mond. Als ik hem een vraag stel zucht hij diep, met een lichte glimlach rond de mond. Ik voel me steeds meer onwetender, mijn metgezel haalt een paraplu uit de auto.

Ik voel woede in mij opkomen, ergernis, kwaadheid, benoem het maar. Is dit gastvrijheid, respectvol omgaan met je gasten? Ik word steeds kwader op die woordvoerder naast mij. Met zijn comfortabele waterdichte regenjack aan. Schuilend onder de paraplu, mijn paraplu, die ik boven hem omhoog hou. Want ik wil niet dat hij nat wordt. Hij praat en praat, met zachte stem. Hij moet zien dat ik ongelukkig ben, en nat, maar laat de situatie voortduren, zegt niet: ‘Die paraplu kan je beter boven jezelf omhoog houden.’
Hij doet zijn zegje, als woordvoerder. Over de dhamma, universele goedheid, Jezus, de Karma Kagyu school, de lama. Ik word ongeduldig, denk, ja dat weet ik nu wel, zullen we ter zake komen. Ik ben hier als journalist. Hoe hou je zo’n centrum draaiend, vertel daar eens over. Een ongelukkig gevoel kruipt in mijn poriën. Had ik op deze plek, vol van tientallen jaren dhamma onderwijs en meditatie, op de thee bij een beroemde lama, niet extreem gelukkig moeten zijn. Waarom dan die agressie in mij? Wordt nu op een boeddhistische manier mij de oren gewassen?
Het blijft maar regenen, keihard. En ik, ik laat de ongelukkige situatie voortduren. Nog geen dertig meter verderop staat mijn auto, met airco en verwarming. Een paar seconden in de benen , en ik word weer warm. Maar nee, ik blijf de paraplu boven die ellendige man houden. Is dit een oefening in geduld? Test hij mij uit? Wil ik me niet laten kennen? Is dit een sadistisch samenzijn? Heb ik geen recht op droogte, een beetje geluk?
Na ongeveer een uur zegt-de-voorlichter-die-zijn-naam-noemen-niet-belangrijk-vindt: ‘Zullen we toch maar naar binnen gaan?’ Ik volg hem de tempel in. Ik voel me verslagen en vernederd. Hij voert de regie. Op weg naar de tempel zie ik de lama in een ruimte zitten, met zijn gasten uit Oostenrijk en Duitsland. Warm en droog.
Vol goede verwachtingen arriveerde ik bij het centrum. Het centrum ligt aan de Stoepawei (weg). Polders, riet, vaarten, een molen en ver weg, de einder. Bij de poort een bord: ‘Bezoekers altijd welkom.’ Hier is het dus, het eerste boeddhistische klooster van ons land. Er hangt geel rood wasgoed aan een lijn te drogen. De gebouwtjes ogen klein. Maar de dertien meter hoge stoepa mag er zijn. Hanen en kippen lopen vrij rond. Kleine bomen hangen vol met fruit. De zon schijnt en de sfeer is goed.
Aan een grote tafel in de tuin zit Gawang Rinpoche, een mala in de hand. De kralen flitsen langs zijn vingers. Hij kijkt mij aan, ik ben gefascineerd door zijn gelooide, vriendelijke gezicht, zijn kalme oogopslag. Hij schenkt zwijgend thee voor mij in, groene thee. De voorlichter-zonder-naam komt er bij zitten. Hij vraagt wie ik ben en waar ik vandaan kom. Hij zegt tegen de lama: ‘journalist, krant, digitaal, reclame’. De lama zegt iets, ik versta hem niet. De voorlichter zegt dat er in de Grote Hondstraat in Antwerpen ook een centrum van zijn traditie is of was.
Dan steekt de lama beide handen in de lucht, met buigende bewegingen. Drie keer tien, een keer vijf, en eentje erbij. Hij brengt de handen naar zijn mond en ik denk te moeten zwijgen. Een misverstand, de lama telt met zijn handen. De voorlichter zegt dat de lama al zesendertig jaar in Nederland is, maar nauwelijks Nederlands spreekt. ‘Maar hij verstaat meer dan je zou vermoeden’, zegt de voorlichter. Duizenden mensen per jaar bezoeken het centrum, legt hij uit. Schoolkinderen, Hells Angels, vrouwengroepen, alleenstaanden, boeddhisten en niet-boeddhisten. Velen komen terug, sommigen draaien zich direct weer om en drinken zelfs geen thee. Mensen die dat willen kunnen blijven overnachten. De tarieven zijn alleszins acceptabel. We zijn geen commercieel centrum, zegt de voorlichter.

De gids woont al vijf jaar in het centrum en verzorgt de rondleidingen en voorlichting. Voor die tijd kwam hij af en toe. De lama vroeg hem op een dag permanent te blijven. De voorlichter wil niet zeggen wat hij voor die tijd deed en waar hij vandaan komt. Niet belangrijk, zegt hij. Er wonen nog drie vaste krachten op het terrein van het centrum. Zij zorgen voor het onderhoud. Er is veel te doen, de gebouwen moeten worden onderhouden, het landgoed verzorgd. Het terrein met daar op een boerderij was vroeger eigendom van hippies, zij schonken het aan de Karma Kagyu traditie.
De voorlichter zegt dat de lama, zeker volgens Tibetaanse begrippen, al behoorlijk oud is. Hij reist nog wel, maar is altijd blij weer in Hantum te zijn. Om zich in Noord-en Midden-Europa bezig te houden met het verbreiden van de dhamma en te ijveren voor het welzijn van de plaatselijke omgeving. Volgens de voorlichter lukt dat aardig, de ongeveer vierhonderd inwoners van het Friese dorp onderhouden warme betrekkingen met het centrum. Momenteel is er ook veel belangstelling voor het centrum vanuit Oostenrijk en Duitsland.
In de tempel is het lekker warm. Warm van kleur ook. Rood, geel, blauw, oranje, heerlijk. In een hoek een kast met 84.000 leerredes van de Boeddha. De voorlichter schenkt thee voor mij in, groene thee. Ik mag beelden en verder alles in de tempel fotograferen. Ook de voorlichter wil wel op de foto. Hij trekt een gek gezicht. Doe normaal, zeg ik. Ik vraag hem welke dieren er op het terrein rondscharrelen. Hij noemt alle vogels op die ooit door Noah in zijn ark zijn gered. Laat maar praten, denk ik. Ik geniet van de sfeer in de tempel, van de duizenden kilo’s wijsheid en geluk. In gedachten zie ik de lama op zijn troon zitten. Hier schijnt de zon.
Ik vind dat de voorlichter mij nog steeds niet serieus neemt. Steeds verschijnt dat misprijzende lachje om zijn mond als ik hem iets vraag of zeg. Als ik een mening verkondig, vraagt hij of ik een lama ben. Hij gaat mij adviseren, zegt dat ik me niet als journalist maar als mens moet presenteren. De regen is gestopt, maar de ergernis blijft.
We zijn in de stoepa. Het is er rustig, bijzonder ook. Hier woont het boeddhisme, dat voel ik. Buiten, in de overdekte gang rond het gebouw, draaide ik de gebedsmolens. Maar ik ben niet blij, ik tob. Ik buig voor het beeld van de Boeddha, bewonder de duizend kleine Boeddhabeeldjes aan de wanden. De voorlichter naast mij zwijgt.
Als ik later wegrijd steekt hij populair zijn duim omhoog. Hij zegt: ‘Je komt nog wel een keer terug.’ Over my dead body, denk ik. Nu, een paar dagen later, merk ik dat de kwalijke emoties zijn weggeëbd. In Hantum is iets met mijn geest gebeurd dat ik niet kan omschrijven. Misschien dat mijn ik-dat-niet-van-zichzelf-bestaat een APK nodig had. Waar een regenbui al niet goed voor is.
CINDY LIN zegt
Over de dhamma, universele goedheid, Jezus, de Karma Kagyu school
Ja, dat had ik laatst ook. Dat ik bij een boeddhistisch centrum was en dat ik iets vroeg en dat men over Jezus begon
Wat heeft Jezus ermee te maken?
Ik kom hier niet voor Jezus.