Waarover praten we als we het over identiteit hebben? Hoewel dit begrip vaak wordt gebruikt en steeds politieker wordt, is het moeilijk om er vat op te krijgen. De Franse socioloog Nathalie Heinich ontrafelt dit in haar boek Wat onze identiteit niet is en bepleit een definitie zonder eenzijdige en polariserende invulling. Dit artikel geeft een beknopte indruk van haar boek.
Dankzij het werk van de psychoanalyticus en ontwikkelingspsycholoog Erik Erikson over de identiteitscrisis tijdens de adolescentie verscheen de identiteitskwestie na de Tweede Wereldoorlog voor het eerst in een Amerikaans onderzoek. Het begrip ‘Identiteit’ deed hierna haar intrede in verschillende wetenschappen en weer later in het gewone en in het politieke taalgebruik, maar dit laatste vooral met een rechtse lading, stelt Heinich.
Van links naar rechts
De politieke toepassing van het begrip identiteit begon in de Amerikaanse linkse hoek in de jaren 1980. Het speelde ‘een rol bij de protestbewegingen van hoofdzakelijk etnische, maar ook seksuele minderheden.’ Sindsdien maakte het begrip een belangenverschuiving door van politiek links naar politiek rechts. Heinich verklaart dit door verandering van de referentiegroep van het begrip.
Zolang de identiteitsstrijd werd gevoerd uit naam van gemarginaliseerde of als minderwaardig beschouwde minderheidsgroepen, stond deze op het programma van links. Zodra de referentiegroep echter een meerderheid werd, of een groep die zichzelf superieur opstelde naar andere groepen, werd het bestempeld als een rechts of extreemrechts geluid.
Het is onmogelijk om de identiteitskwestie als wezenlijk rechts of links te zien, omdat volgens de auteur bepalend is wie dit aankaart. Het terugvallen op de tegenstelling links/rechts is echter verleidelijk omdat dit blijkbaar houvast biedt. In haar optiek is identiteit dus geen rechts en ook geen links begrip.
Nationale identiteit
Het begrip ‘nationale identiteit’ duikt geregeld op als we het hebben over identiteit. Is het een objectief, tijdloos en bovennatuurlijk gegeven? Of is het een historische constructie, gebaseerd op het geloof in het bestaan ervan en kortom een illusie? Ter rechterzijde wordt nationale identiteit vooral aangehangen in de eerste betekenis, maar ter linkerzijde in de tweede. Allebei zijn volgens de auteur echter onjuist. Zij beredeneert dit uitgebreid in het tweede hoofdstuk.
‘Nationale identiteit mag dan een variabele constructie zijn, maar daarom nog geen pure illusie zonder enige consistentie. Ze is geen illusie noch het tegendeel, namelijk objectieve realiteit,’ bladzijde 24. Ze is een collectieve mentale voorstelling, een voorstelling die individuen zich vormen van wat een land is of zou moeten zijn. Dit idee is veranderlijk en niet iedereen deelt het op dezelfde manier. Het is daarom niet minder gestructureerd en niet minder gebaseerd op objectieve kenmerken die kunnen worden bestudeerd, vervolgt de socioloog. Terugkerende kenmerken van het begrip geven nationale identiteit samenhang. Een natiestaat is een tot institutie gevormde voorstelling, die zich doet gelden in de wereld en ze behoort in de ogen van mensen ook tot de nationale identiteit. Hiermee geeft deze collectieve voorstelling richting aan ons denken, aan ons handelen en aan onze verbondenheid, maar het is geen objectieve realiteit.
Naast de inperking van realiteit of illusie, is er nog een inperking die het juiste begrip van de identiteitskwestie schade toebrengt, namelijk het beperken van identiteit tot alleen nationale identiteit. Identiteit is echter méér dan nationale identiteit.
In het interview van Sterre ten Houte de Lange zegt Nathalie Heinich: ‘Dé Nederlandse traditie staat niet vast. Politici die willen vasthouden aan een bepaalde nationale gewoonte, begrijpen niet goed hoe identiteit werkt. Door grote of kleine identiteitscrises ontwikkelt zich en dus verandert een identiteit voortdurend.’
Individuele identiteit
De auteur schrijft dat de nationale identiteit verwijst naar de ‘ziel van de natiestaat’ en dit kan op twee verschillende manieren worden uitgelegd. Het kan slaan op de aard van het collectief ‘natiestaat’, bijvoorbeeld Nederland en dan heeft te maken met collectieve identiteit. Daarbij kan het ook slaan op de manier waarop individuen zich beschrijven, gebaseerd op de natie waartoe ze behoren.
Individuele identiteit is meer dan nationaliteit. Er zijn allerlei kenmerken waarmee iemand zichzelf omschrijft als deel van een collectief. Dit kan een leeftijdsgroep zijn, een genderidentiteit, een religieus collectief, een collectief van huwelijkse staat of een beroepsgroep, die staat voor de professionele identiteit. Dit zijn ‘sociodemografische parameters’ die worden gebruikt bij enquêtes van sociologen en statistici. Hierbij zijn er ook nog andere collectieven, die misschien minder stabiel of informeel zijn, zoals: eenzelfde welvaartsniveau, een politieke overtuiging, opleidingsniveau of een seksuele voorkeur. Het belang van de manieren om jezelf te omschrijven, hangt af van de context waarin de individuele identiteit wordt gevraagd. Bij voorbeeld een enquête, of als iemand toerist is in het buitenland.
Samengevat: de identiteit van een collectief of van een individu wordt niet bepaald door één, maar door verschillende factoren, die op een complexe manier met elkaar samenhangen en verschillende dimensies hebben, bladzijde 35.
Het terugbrengen van identiteit tot de identiteit van een abstractie als natie, dat nauw samenhangt met een puur politieke dimensie en vooral met een rechtse stellingname, zorgt ervoor dat sommigen het begrip ‘identiteit’ overboord willen gooien. ‘Maar door het kind met het badwater weg te spoelen (hoe troebel dit water volgens sommigen ook is), verliezen we een waardevol instrument voor het onderzoek van de menselijk conditie,’ benadrukt Heinich.
Tegenstrijdigheid
Bij ‘identificeren’ gaat het om het bepalen dat we met een specifiek persoon hebben te maken en niet met iemand anders. Het begrip ‘identiteit’ heeft echter ook de tegengestelde betekenis van overeenkomst (gelijkheid). Dezelfde dubbelzinnigheid komt ook voor bij ‘identificering’, namelijk het vaststellen van iemands individualiteit. Dit is ook een gelijkstelling met een ander, zoals in de psychologie en psychoanalyse. ‘Twee diametraal tegenover elkaar staande betekenissen van eenzelfde begrip dus -differentiatie, assimilatie,’ vat de auteur op bladzijde 40 samen.
Beide definities van identiteit – het verschil met anderen en de overeenkomst met referentiegroepen – zijn tegengesteld. Toch kunnen ze onderdeel zijn van hoe we iemand definiëren en afhankelijk van de context heel goed samengaan of elkaar aanvullen. De tegenstrijdigheid wordt teniet gedaan door ‘een gevoel van eigenwaarde of een eigen plek in de wereld dankzij de claim van een toebehoren aan een gemeenschap of van een sociale verhouding,’ bladzijde 44. Het dubbele karakter van onze identiteit gaat van de enkele mens (micro-uiterste) tot de natiestaat of zelfs tot de hele mensheid (macro-uiterste). Dat is soms tegenstrijdig, maar dit tast de samenhang van de structuur voor onze verhouding met onze identiteit niet aan.
Identiteit wordt vaak foutief opgevat als eenduidig, onveranderlijk, vastomlijnd en niet gevoelig voor contextuele verandering en voor de voorstelling die mensen van identiteit maken. Dit eenzijdige, haast bovennatuurlijke idee moeten we volgens Heinich loslaten. Daarentegen moeten we onze complexe ervaring met dit begrip serieus nemen door onderzoek en er ‘ook het concrete onderzoekkader van de bestudeerde data van maken.’
Crisis
In hoofdstuk 5 Identiteit is niet eendimensionaal (en ook niet tweedimensionaal) betoogt de auteur dat identiteit driedimensionaal is. Ze onderbouwt dit door te verwijzen naar bevindingen uit onder andere de psychologie, de psychoanalyse, de antropologie en de sociologie. Onze identiteit bestaat er niet alleen uit hoe iemand zichzelf ziet of voordoet, maar spiegelt zich ook aan wat anderen van hem vinden (‘toeschrijving’) en er is bij iemand een verschil tussen hoe hij zichzelf ziet (‘zelfperceptie’) en hoe hij zichzelf naar buiten laat zien (‘presentatie’). Dankzij deze drie momenten van identiteit: de toeschrijving door anderen, de presentatie van iemand aan anderen en de zelfperceptie door iemand zelf, kunnen we het subtiele ‘identiteitsspel vangen’, bladzijde 58.
Een fundamentele eigenschap van identiteit is dat ze zich pas manifesteert als ze problematisch is, schrijft de sociologe op bladzijde 69. Bij een crisis ontdekt iemand een of meer identiteiten te hebben. Een identiteitscrisis kan zich ook voordoen bij een volk, bij individuele mensen is een identiteitscrisis problematisch. Gewoonlijk hangen zelfperceptie, presentatie en toeschrijving zonder tegenstrijdigheid met elkaar samen, waardoor identiteit iets is waarbij we nauwelijks stilstaan. Elke tegenstrijdigheid tussen zelfperceptie, presentatie en toeschrijving is het begin van een identiteitscrisis.
In hoofdstuk 6 Geen identiteitsgevoel zonder identiteitscrisis en hoofdstuk 7 Identiteitsproblematiek is niet ongeneeslijk licht de auteur dit crisisverschijnsel toe. Ze geeft talloze verhelderende voorbeelden van hoe mensen met de veelsoortige identiteitsproblematiek omgaan. Bij sommigen kan dit een groot deel van hun leven zijn, ‘terwijl ze voor anderen niet méér aanwezig is dan het begrip identiteit zelf.’ In hoofdstuk 8 Wat onze identiteit wel is vat Nathalie Heinich haar bevindingen uit de verschillende hoofdstukken ten overvloede en met nieuwe verwijzingen samen en geeft ze een definitie van wat ‘identiteit’ volgens haar wél is.
Plaats in de wereld
Een mooie illustratie van identiteit geeft een onderzoeker van oud DNA, geneticus David Reich, auteur van Who We Are and How We Got Here. Dit onderzoek droeg bij aan zijn begrip van zijn plaats in de wereld, bladzijde 273.
De laatste paar jaar van de genoom revolutie (‘genome revolution’) toonde de centrale positie aan van de historische vermenging van onze soort, schrijft hij. We zijn allemaal verbonden en dit blijft zo in de toekomst. Dit verhaal van verbondenheid maakte hem ervan bewust dat hij Joods is, maar hij stamt niet af van de Bijbelse matriarchen en patriarchen. Hij voelt zich Amerikaan, maar stamt niet af van de inheemse Amerikanen, of van de Europese, of Afrikaanse kolonisten. Hij spreekt Engels, een taal die zijn voorouders honderd jaar geleden niet spraken. Hij komt voort uit de intellectuele traditie van de Europese Verlichting, wat zijn voorouders niet deelden.
Desondanks eist hij dit alles op als het zijne, zelfs als het niet uitgevonden is door zijn voorouders en zelfs als hij geen nauwe genetische relatie met hen heeft. ‘Our particular ancestors are not the point. The genome revolution provides us with a shared history that, if we pay proper attention, should give us an alternative to the evils of racism and nationalism, and make us realize that we are all entitled equally to our human heritage.’
Opmerkingen
Nathalie Heinich (1955) studeerde bij de beroemde Franse socioloog Pierre Bourdieu en is gespecialiseerd in de sociologie van kunsten. Zij publiceerde veel over waarden en identiteit.
In het laatste hoofdstuk van Wat onze identiteit niet is beschrijft ze haar worsteling met het begrip identiteit. Geboren uit een Joodse vader en niet-Joodse moeder, is ze door haar Joodse achternaam voor de buitenwereld Joods. Voor de Joodse gemeenschap is ze door haar moeder echter niet-Joods. Dit is is een voorbeeld van hoe het tweeslachtige begrip identiteit invloed kan hebben op iemands persoonlijke leven.
Adolescentie
De adolescentie is volgens Erik Erikson de overgangsperiode, 14 jaar tot grofweg midden 20, van een persoon in de ontwikkeling van jeugd naar volledige volwassenheid. Hierin is iemand biologisch volgroeid, maar nog niet in emotioneel opzicht. Met behulp van het begrip identiteit (eigenheid, zelfbeeld) kan deze periode van verandering en onzekerheid worden gezien als een tijd van identiteitscrisis. Het is een crisis waarin iemand zijn zelfgevoel of plaats in de wereld in twijfel trekt, maar het is een voorwaarde en een cruciaal moment om te komen tot verdere persoonlijke ontplooiing.
Niet-zelf
In zijn artikel Identity and Selflessness in Buddhism, behandelt de Amerikaanse boeddhistisch spiritueel leraar Jack Kornfield de identiteitskwestie vanuit een wel heel andere hoek dan Nathalie Heinich. Tijdens de nacht van zijn verlichting ging de Boeddha de confrontatie aan met het vraagstuk identiteit. Hij kwam tot de radicale ontdekking dat we niet bestaan als gescheiden wezens. Hij sprak nooit over mensen als personen als iets vast en statisch, maar als een verzameling van vijf veranderlijke processen (khanda’s). ‘Our sense of self arises whenever we grasp at or identify with these patterns.’
In onze cultuur vereenzelvigen we ons met onder andere de rol van van man of vrouw. Van bijvoorbeeld onze familiegeschiedenis en onze genen maken we wie we zijn. Het gevolg van dit alles is dat we steeds bezig zijn met het beschermen en verdedigen van onszelf. We streven ernaar om aan te vullen wat beperkt is of tekortschiet, uit angst voor verlies. Toch zijn al deze dingen niet onze werkelijke identiteit. Iedere identiteit die we vastklampen is voorbijgaand en onzeker.
De auteur beschrijft hoe een leraar bij wie hij studeerde altijd lachte hoe gemakkelijk en gewoon wij het vinden om vast te klampen aan nieuwe identiteiten. ‘As for his non-self, he would say, ‘I am none of that. I am not this body, so I was never born and will never die. I am nothing and I am everything. Your identities make all your problems. Discover what is beyond them, the delight of the timeless, the deathless.’