Het is surreëel. Uit het raam kijkend waan ik me in een écht Van Gogh schilderij: kilometers glooiende heuvels vol prachtig gele zonnebloemen. Maar naast me kijkend zie ik wat ik ook tot in al mijn botten voel – een gammele Indiase regionale bus, dus dit moet dan toch India zijn. Klopt, de landbouw in dit enorme land is echt niet overal rijstvelden en hier in Noord-Karnataka teelt men o.a. mais en sunflower.
Op deze jaarlijkse Dharmaduta-tour zitten we nu op voor mij nieuw terrein, en reizen we van Oost-Maharashtra naar de universiteitsstad Gulbarga. Alwaar we een kleinere ‘vihar’ (Dharmacentrum) hebben voor de Ambedkar-volgelingen, en buiten de stad ook nog een gigantische stoepa waar je de volgende keer meer over leest.
Op het busstation worden we opgewacht door lokaal leider Punyasagara, en later voegt zijn broer en mede-Dharmachari zich bij ons. De vihar is een kilometer of drie verderop, in een stuk niemandsland tussen een sloppenwijk en een meer upmarket buurt; driemaal raden uit welk der stadsdelen de meeste boeddhisten vandaan komen. We nemen een tuktuk en Punyasagara rijdt op z’n motor voor ons uit, de koers uitzettend.
We zijn rond half zes in de vihar, en daar vlakbij is geen eten geregeld dan wel snel te regelen. Omdat ze vorige avonden ook al problemen hadden in mijn avond-proviand besloten de gastheren dat ik met Punyasagara terug zou gaan naar het busstation om wat te eten.
Natuurlijk op geheel Indiase wijze, achterop z’n Solex. En helmen, daarvan hebben in India weinigen gehoord :-). Ik dus zonder m’n onafscheidelijke baseballpet (die anders zou afwaaien) en met beide handen vastgeklemd achterop, en de tien minuten ging eigenlijk opvallend goed gezien het echt-Indiase verkeer. In het restaurantje aten we prima dosa en samosa, en regelde Punyasagara ook netjes een grote fles drinkwater. Dat was achteraf misschien niet zo slim, want ik had de rugzak vergeten mee te nemen en écht beide handen nodig voor vasthouden op de Solex-rit terug; we lieten hem dus nog ¾ gevuld achter, met als statement ‘goede oefening voor ons later binnentreden van de Bardo’.
De talk was van zeven tot acht en liep prima, met zelfs een paar intelligente vragen van toehoorders die de vertaling overleefden. Het thema voor deze reis was de Gotami soetra, mede geïnspireerd op een discussie deze zomer in Boeddhistisch Dagblad. Dat landde zoals gezegd goed, zeker geen vanzelfsprekendheid zoals je de volgende keer kunt lezen.
En zoals altijd in m’n India-tours dekte de talk deels ‘sociale’ onderwerpen zoals de onwenselijkheid van bruidsschat-eisen, andere vrouwendiscriminatie en stupide groepsdenken speciaal als kinderen een Romeo-en-Julia relatie aangaan. Komt me allemaal net iets bekender voor dan de meeste andere Westerse Ordeleden vanwege m’n Zuid-Aziatische schoonfamilie inclusief pleegkinderen. Het publiek was relatief klein; iets van vijftig mensen, terwijl ik de meeste avonden honderd tot honderdvijftig man had. De oorzaak naar me verteld werd was het festival de volgende dag, velen moesten qua tijd kiezen waar ze heen gingen.
De samenstelling van het publiek was standaard: misschien 20% ‘serieus geïnteresseerd’, dus ongeveer wat je in het Westen in zalen vindt; en de rest ‘primair daar omdat de tempel nu eenmaal hart van het sociale leven is’. Maar ook voor die 80% is samenkomen met andere boeddhisten en bezoek vanuit het buitenland nuttig, naast de sociale onderwerpen in de lezingen dan.
Die ochtend, voor de busreis, was ik bijvoorbeeld meegekomen op bezoek in de buurt van de Maharashtra-tempel; we bezochten sangha-leden in een bovenhuis en daarna gezamenlijk hun neef plus familie direct daar beneden, die hindoe waren. Hoorden we later dat dit de eerste keer in drie jaar was dat deze familieleden elkaar binnenshuis spraken, omdat gewoonlijk deze hindoes zich ‘te goed en hoog-qua-kaste waanden om hun familie van voormalig-lage-kaste-afkomst en-dus-nog-onrein het huis binnen te laten’; het proces van het verlaten van het kastensysteem door boeddhist te worden is dus duidelijk nog niet perfect verlopen en afgerond…
Het onderdak was even Indiaas-chaotisch geregeld als gewoonlijk, en bleek uiteindelijk het ‘University guesthouse’ te zijn; even wat beter dan slaapkamertje-in-sloppenwijk of zelfs geregeld dun-matrasje-op-de-grond waar ik aan gewend was. Voor de Hoge Gast uit het Westen hadden ze zelfs een suite geboekt, maar dat zei in dit overheids-guesthouse niet alles; prachtige ruime kamer en zitkamer doch vervolgens allerlei kapotte elektronica en een badkamer waar de renovatie duidelijk nog niet aan toegekomen was. Ach ja, het hele leven is een oefening in upeksha (gelijkmoedigheid) en dharma-vrijwilligerswerk in India is misschien een nog wat grotere oefening daarin…
In een volgende aflevering leest u meer over het grote festival de volgende dag.
PS Waarom ik, en met mij zeker honderd andere Europeanen, in godsnaam (Boeddha’s naam?) lesgeven in het land waar het Boeddhisme geboren is en dat ook nog eens aan Indiërs is een lang verhaal. Ik schrijf er binnenkort wat meer over.