Misschien heeft de plant gegild van angst, toen ik aan het begin van deze week op haar afkwam met een vlijmscherpe snoeischaar. Heeft ze mij vervloekt. Gesmeekt om te mogen blijven leven. De plant- om haar privacy te respecteren noem ik soort noch naam, is vier jaar bij me geweest. Ik kocht haar in een inktzwarte periode in mijn leven toen ik vluchtend voor onheil in de Kloosterbunker terecht kwam. Ze was erg klein, maar zag er ook volwassen uit. Zoals bij een baby zat alles er op en aan. Het moest alleen maar groeien. En dat deed ze ook. Ze stond binnen in een heilzame omgeving, naast het grote boeddhabeeld. Ze gaf troost en plezier. Ik was blij met haar.
Vorig jaar zag ik dat ongedierte op de bladeren van de plant zat. En inktzwarte beestjes in de aarde. Diverse malen is ze besproeid met een mengsel van spiritus en groene zeep en gaf ik haar mest. Ook bespoot ik haar met andere bio bestrijdingsmiddelen. De afgelopen weken was er veel bladval, ook van de groene bladeren. Er zat schimmel op de bladeren, zo leek het. Andere planten zouden ook ziek kunnen worden.
Zo naderde ik haar, met die snoeischaar. Het sap spoot uit de stengels toen ik haar in stukken knipte. Het was vreselijk. De resten staan al de hele week in een zak in de Bunker, mocht er een bardo voor planten zijn. Morgen is de uitvaart, de oven van de Roteb zal zich ontfermen over de resten. Een teraardebestelling in de natuur zit er niet in, zegt een vriendin. Daarvoor is de schimmel op de bladeren te besmettelijk.
Moedig voorwaarts!