Vijf mei, al dagen lang worden er oorlogsherinneringen opgehaald, mensen van in de negentig vertellen op radio en TV over hun ervaringen. Wat voor impact de oorlog op hun leven gehad heeft. Over al hoor je ‘Nooit meer oorlog’, dan is er een reportage over een Duitse oorlogsbegraafplaats bij Ysselsteyn. Er word iemand geïnterviewd die zegt: ‘Het hele zooitje opgraven en over de grens dumpen’ en met zijn pijn stevig onder zijn arm geklemd loopt hij weer verder.
Er is iemand in Nederland geweest die toestemming heeft gegeven voor de aanleg van dit grafveld, iemand met invloed. Iemand met het inzicht dat pijn en verdriet voor elk mens gelijk is. Pijn is onontkoombaar voor elk mens, de pijn van een verbroken relatie, de pijn van het verlies van een familielid, de pijn van met een hamer op je duim slaan. Nee dat is niet grappig dat doet zeer, je mag er alleen om lachen als diegene die op zijn duim geslagen heeft begint met lachen. Dan mag je met hem of haar mee lachen, en zo niet dan ben je verplicht om je arm om de schouder van hem te leggen, dit heet een oefening in empathie. Als ik naar die zee van kruizen op de grafvelden kijk denk ik aan de rouwkaart van mijn ex waar op staat:
Waar zijn we in beland, waar zijn we in beland…
We zijn beland in leven en dood, hier en nu,
Waar we altijd al waren
We zijn nergens in beland, we waren er al
En we zullen er blijven, het leven
En de onafscheidelijke metgezel de dood
Maar te meer denk ik aan Phill, een Australiër die voor een maand naar de tempel Bukkoku-Ji in Japan zou komen en drie jaar gebleven is. Ik kreeg de opdracht om de buitenlanders mede te delen dat er van hogerhand was besloten tot het houden van een ceremonie. De reactie van Phill was: ‘I don’t give a shit about ceremonies.‘ Ik trok mijn schouders op en ging op zoek naar al die andere verborgen buitenlanders. Tegen de tijd dat de ceremonie zou beginnen liep ik de tempel in en de enige persoon in de tempel was Phill, die mij meewarig aankeek en zei:’And I don’t give a shit about myself either.’ Onze pijn is altijd veel erger dan die van een ander, we nemen onszelf altijd over-serieus. De les van dit leven is de pijn van anderen te zien, te zien waar we in beland zijn.
Mijn werkelijke ik heeft geen naam,
miljarden anonieme gezichten die mij allen eigen zijn,
de Turkse winkelier van de hoek lacht mij toe,
een drugsverslaafde loopt zijn pijn achterna,
de schatrijke voddenboer, uit angst gebrek te lijden pot hij alles op,
de vrouw die net een kind kreeg,
een stervend kind in Rwanda,
de valse hond van mijn buurman.
Hoe zou ik ze niet kunnen omarmen?
Allen zijn mij eigen.
Mijn hart klopt in sterven en geboren worden,
ik wring mij in een schreeuw van kleuren de grond uit,
om even later op je strooien voorjaarshoed neer te dwarrelen
en te sterven.
Ik ben onuitsprekelijk wreed, lief, begripvol, harteloos, teder,
jaloers en hebzuchtig,
maar bovenal vol mededogen
met telkens weer een nieuw gezicht,
eeuwig in beweging, eeuwig nu.