Het horloge is gestolen. Het oude, gouden vestzakhorloge van mijn overleden opa. Inbrekers namen het kluisje mee waarin het zat opgeborgen. Het kluisje was in de woonruimte van mijn zoon, aan wie ik het horloge had geschonken om het te bewaren. Mijn opa, een Fries, droeg het horloge altijd- als hij wilde weten hoe laat het was nam hij het uit zijn vestzakje. Het was van het merk Longine en volgens een juwelier bij wie ik mijn naam erin had laten graveren was het een waardevol, bijzonder exemplaar. Mijn opa heette Johannes, net als ik. Zijn vader Marten Johannes, diens vader Johannes Marten en zo voort. Nadat mijn opa was gestorven zei mijn moeder: Als ik er niet meer ben, is het horloge van jou. En zo geschiedde.
Gisteren hoorde ik van de inbraak. De hele dag denk ik aan mijn opa en aan mijn moeder die mij het horloge doorgaf. In de vaste overtuiging dat het horloge altijd in de familie zou blijven. Ik denk ook aan het boeddhistisch gezegde: niet nemen wat je niet gegeven wordt. Maar daar hebben inbrekers geen boodschap aan. Die zeggen: ik pik wat van een ander is. Daar leven ze van.
Ik ben meer verdrietig dan boos. Ik kan niet kwaad zijn op die gasten die de woning van mijn zoon binnendrongen en zijn privacy schonden. Die mogelijk het horloge al verpatst hebben voor een paar honderd euro. Ik vind het knap lullig dat ik niet boos kan worden op inbrekers. Heel lullig. Gisteren liep ik bij Appie in de zaak op zoek naar Wiener Melange koffiepoeder. Ik kon het schap niet vinden en liet het maar zo. Word ik -te- gemakkelijk? Wil ik niet meer oordelen? Waarom veroordeel ik die inbrekers niet? Het is zo verwarrend. Maakt het boeddhisme mij vlak, dat zou lullig zijn.
Mijn opa is onder nare omstandigheden gestorven. Ik zie en hoor mijn moeder als ze zegt: Als ik er niet meer ben is het horloge voor jou. Ze hield het vast met haar door reuma kromgetrokken vingers. Ze vond dat ik op mijn opa leek. Het lijkt wel of ze beiden over mijn schouder meekijken als ik dit tik. Dat is wel troostend. Het is ook hun horloge dat gestolen is.
Ik moet denken aan het verhaal dat mijn boeddhistische leraar mij ooit vertelde. Over een vrouw in New York die overvallen werd en van haar geld beroofd. Ze zegt tegen de overvallers: ik vind het zo jammer dat ik jullie niet meer kan geven.