Chef reed vanmorgen, komend vanuit het buitenland, door een mooi gebied met polders, een brede rivier, een zeer brede rivier, weilanden, over een enorme brug en deed dat gedachteloos. Tenminste: bijna. Hij dacht: ik rijd hier niet voor Jan met de korte achternaam en moet van het landschap genieten. Hij dwong zich de ogen en oren goed de kost te geven, naar de plezierboten en beroepsvaart te kijken op die zeer brede rivier. De vogels, het verkeer om hem heen. Het lege brugwachtershuisje, De slagbomen die automatisch dalen. Maar het lukte niet of nauwelijks, hij was er met zijn gedachten niet bij. Terwijl hij toch die weg had gekozen om te genieten. Nu geniet hij van het idee daar toch gereden te hebben, zonder zaken te kunnen benoemen. Plaatsvervangend genieten is dat.
In Bunkerstad, op weg naar de Kloosterbunker, reed hij door een straat langs huizen die gesloopt gaan worden. De meeste deuropeningen en ramen zijn dichtgemetseld, nadat de bewoner is vertrokken. Mooi metselwerk. Wat zou er met die stenen gebeuren als het pand tegen de vlakte gaat? Eén voordeur was nog in oude staat, Chef keek al rijdend omhoog en zag dat er onder het dak, helemaal bovenin het pand, nog een woning bewoond was. Raar, om in je eentje in zo’n groot pand te wonen, dacht Chef. Waar zijn al die andere bewoners gebleven?
Chef reed gedachteloos door de mooie Nederlandse natuur maar ziet wel de woning in dat grote leegstaande, dichtgemetselde pand. Het afwijkende blijft bijzonder.