Het gebeurde eind van de ochtend: Chef liet het werk op de redactie stilleggen. Hij maakt met duim en wijsvinger een ‘zwijg mudra’ en de raderen stopten.
‘Ik kom uit de kast, zei Chef. ‘Ik was ooit een economische vluchteling en heb mensen werk afgepakt omdat ik beter was. Alleen door mijn bestaan kwamen anderen niet aan bod. Maar niemand die mij verachtte of uitschold. Of mijn huis bekladde of me voor verkrachter uitmaakte. Ik ben een witman. Ik vluchtte grenzen over en kwam terecht in Nederlandse gebieden waar ik de mensen niet verstond en de taal niet sprak. Ik werd geconfronteerd met gebruiken en rituelen die niet de mijne waren en die ik niet goed begreep. Ik boezemde sommige mensen angst in dat ik mogelijk mijn eigen gewoonten en gebruiken in hun bestaan zou invoeren, ze zou overheersen. Ik weet wat het is om een vreemde te zijn in een kleine gemeenschap. Ik weet wat het is om in vreemd gebied te falen en terug te moeten keren naar mijn eigen land. Ik weet wat het is om een gelukszoeker te zijn.’
Gaat het wel goed met je, Chef, vroegen wij bezorgd. Je hebt toch nooit bommen op je kop gehad of een mes op de keel. Hoe kan je je nou vergelijken met mensen die de verschrikkelijkste dingen hebben meegemaakt:
Nee, zei Chef, natuurlijk niet. Maar het gaat om de emoties die nu de kop opsteken. Vreemdelingen, onbegrip, je best doen om een gelijke te worden maar dat dat toch niet lukt.
Het is best wel lang geleden, zei Chef, dat hij banen inpikte van anderen die daardoor hun rekeningen niet meer konden betalen en hun kinderen het zondagse ijsje moesten onthouden. Het was in de tijd dat Chef in Rotterdam een persbureau leidde en de journalistieke human interest formule invoerde. Niet over maar met mensen -in oude stadswijken- praten. Het grote kleine nieuws, dat soort zaken. Hij zegt het zonder trots maar binnen een jaar na de oprichting waren de meeste journalistieke concurrenten gesneuveld en moesten omzien naar ander werk. Het is waar, wat enkele familieleden zeggen, ze- en in dit geval ik, zei de Chef, pikten andermans banen in. Pikken onze banen in. ‘Ze, nee ik. Ik was de ander.’ De Marokkaan, de Turk, de Syriër, beseffen jullie dat.
We zwegen.
Op een gegeven moment trok Chef van Rotterdam met zijn gezin naar het oosten van Nederland. Hij overschreed eeuwenoude grenzen en kwam terecht in voor hem vreemde culturen. Op de zaak werd de werkweek vrijdags afgesloten met de jeneverfles op tafel en hoe hij ook zijn best deed, het lukte hem niet om de mensen in zijn nieuwe omgeving te verstaan. Hij maakte zich nuttig als vrijwilliger in het milieu en dierenbescherming, maar hij wist dat de mensen in dat oude land hem altijd als een vreemdeling zouden blijven zien. Twentse kwartiertjes waren aan hem niet besteed en de enorme krentewegges van meters lang vond hij wel lekker. Hij leerde Tjus zeggen en wirkomme. De natuur was er prachtig en de afgelegen boerderijen waarin hij woonde fabelachtig. Het lag niet aan de lieve mensen daar, maar toen hij op een dag het liedje ‘Terug naar de kust’ op de radio hoorde, was dat de kanteling.
Marcel Rouweler zegt
Prachtig.
Frans-Jozef zegt
Leuk geschreven weer, word ik blij van! Die chef van jullie wordt steeds leuker. Misschien moet ik eens een keer bij ‘m op de koffie! Doe hem alvast de groeten van me!
Dank je!