Zondag is het zoveel jaar geleden dat de vader van de chef overleed. Vandaag had hij het erover. Wat wierook branden, en een korte puja doen, zo sprak de chef vandaag. Chef is niet sentimenteel. Hij begon spontaan te vertellen over zijn ouders. Aan wie hij zijn kostbare leven dankt. Die onvoorwaardelijk voor hem zorgden toen hij dat nog niet zelf kon doen- en ook later nog. Zijn vader- een Rotterdamse havenarbeider, die elke dag onder de zware balen liep om het brood voor zijn gezin te verdienen. Zijn moeder- de huisvrouw, zoals ze oneerbiedig in die tijd werd betiteld, die thuis het gezin bestierde. Ouders op wie je trots kunt zijn.
Chef is ietwat grieperig, zoals jullie weten. Deze week vertelde hij dat, toen hij als kind de griep had en het bed hield met koorts en andere ongemakken, zijn moeder ’s morgens altijd zijn bed opmaakte. Dat warme bed- en hij dan een kwartiertje beneden zat te wachten tot de lakens en dekens weer keurig in het gelid lagen en hij weer onder de wol kroop. Even rillen van de kou onder de dekens en lekker gaan slapen om uit te zieken. Zo’n moeder.
Chef heeft zelf kinderen en kent het gevoel van vaderschap. Een mooi gevoel. Het oudste kind is een dochter en liefdevol verwekt. Bewust ook. Chef zat op de wc toen zijn partner opgewonden thuis kwam en riep: Ik ben zwanger! Wat een feest, ze dansten door het huis. Hoera, een kindje. Hoe bewust en liefdevol gemaakt, je weet als aspirant ouders niet wat er boven je hoofd hangt met zo’n nieuwkomer. Dat een kind van een commode kan vallen, van de bank van een remmende auto, bijna kan stikken in een dropje, een arm kan breken als het van de trap valt, naar school moet en dat soort dingen, zei de chef. Dat zijn zoon rood haar had, vooruitstekende tanden en één flapoor en dat alles nu weer recht staat, ook het rode haar.
Zijn ouders hebben die dingen ook meegemaakt- en nog erger, toen de Duitsers Rotterdam bombardeerden en ze onder een trap dekking zochten tegen het geweld van exploderende bommen. Dat op een zeker moment- chef was nog niet geboren, het eten op was en zijn moeder in oorlogstijd erop uittrok, het land in, om eten te schooien bij boeren. Met duizenden andere stedelingen.
Des winters lag het gezin rond de Becker kolenkachel in de woonkamer en zomers- op mooie warme zondagen in de tuin. Ze lazen veel en luisterden naar muziek. En alle werkdagen ging zijn vader naar zijn werk en alle dagen zorgde zijn moeder voor hem en de andere kinderen. Dat leek toen heel vanzelfsprekend maar dat was het natuurlijk niet. Het was een kwestie van wegcijferen en opofferen. Nee, zei de chef, zijn ouders waren niet in naam boeddhisten, maar in daad wel.