Dat het menselijk lichaam aan verandering onderhevig is, onbevredigend is en een gebrek vertoont aan permanente substantie is empirisch waarneembaar in de universele staten van kindertijd, jeugd, volwassenheid en ouderdom.
Hetzelfde geldt voor alle mentale, spirituele manifestaties.
Herkenning en erkenning van het feit dat anicca, dukkha en anatta alle verschijnselen kenmerkt, is de belangrijkste stap in de spirituele vooruitgang van de dhammanuvatti op weg naar verlichting.
Dit is volkomen conform aan de weg die de Boeddha in Bodhgaya bewandelde op het moment van zijn ontwaken.
Op het moment van zijn verlichting ervoer de Boeddha de drie kenmerken van het bestaan, namelijk dat alles veranderlijk en onbestendig is (P. anicca), hierdoor onbevredi-gend (P. dukkha) en niet op zichzelf bestaand (P. anatta).
De Boeddha zag dat dukkha veroorzaakt wordt door onwetendheid (P. avijja, moha) over de werkelijke aard van de dingen (P. yatha-bhuta), waardoor verlangen (P. tanha, lobha) en de tegenpool haat (P. vyapada, dosa) zich manifesteren.