Je lichaam is, volgens Duintjer en het daoïsme, niets minder dan een vitaal doorstroomkanaal van de Dao. Door in je lichaam te keren, en aandachtig je innerlijke levenskracht te hoeden, kun je uittreden uit de vicieuze cirkel van werk en consumptie die levensenergie stelselmatig ondermijnt. Je kunt het idee loslaten dat je lichaam een machine is die continu moet werken, of een object dat de goedkeuring nodig heeft van een andermans blik. Of het nu om werk gaat, consumptie, je innerlijk of je uiterlijk: je hoeft niets te bewijzen. Je mag er zijn zoals je bent, omdat je net als al het andere voortkomt uit dezelfde, onmetelijke Bron. Alles is gelijk oorspronkelijk.
Naarmate je je lijf weer van binnenuit gaat voelen, kun je de innerlijke stem horen die je vertelt wie je bent, en die je laat weten wat genoeg is (bladzijde 200).
Een trilogie van de weg
Voor mij ligt een mooi vormgegeven boek met de titel “Leren laveren, [E]en daoïstisch curriculum voor de levensweg”. “Curriculum” betekent hier zoveel als “leerplan”. Dit boek vormt een drieluik, samen met het al eerder verschenen “Filosofie met de vlinderslag” en het nog te verschijnen “Rondom Dao”. De schrijfster, Woei-Lien Chong, was een studente van de bekende Nederlandse filosoof Otto Duintjer (1932 – 2020). Deze ervoer in 1969, na een persoonlijke crisis een aantal spirituele ervaringen, hetgeen zijn stijl van filosoferen sterk beïnvloedde. Chong ziet in deze stijl van filosoferen een grote verwantschap met het daoïsme. Wat haar vooral opviel was dat Duintjer verder ging dan de in de filosofie gebruikelijke nadruk op logica en waarheid. Volgens haar kunnen westerse filosofen en zelfs Sinologen het daoïsme niet begrijpen omdat ze zich daartoe te veel beperken. Chong wil met deze trilogie aantonen dat het daoïsme niettemin ook voor de westerse mens actueel is en veel kan bijdragen tot een betere wereld.
Het rondom
Duintjer schreef over zijn nieuwe inspiratie in zijn boeken “Rondom Regels” en “Hints voor een diagnose”. Het eerste verscheen in 1977 bij uitgeverij Boom en het tweede in 1988 bij Ambo. Het thema van deze boeken is een ervaring van “het rondom”. Duintjer verklaart deze ervaring aan de hand van de filosofie van Immanuel Kant. Kant ontdekte dat wat we vanzelfsprekend vinden eigenlijk onbegrijpelijk is. We vinden het bijvoorbeeld vanzelfsprekend dat we een zelf zijn, maar we zijn nooit een zelf op straat tegengekomen. Oorzakelijkheid is ook zo’n geval. Kleine kinderen, zelfs sommige dieren, weten dat vuur pijn doet en vermijden dan ook ermee in contact te komen, want vuur is de oorzaak van pijn. Zonder oorzaak en gevolg zou onze wereld een onleefbare chaos zijn. Toch heeft niemand ooit een oorzaak of een gevolg op zich gezien. Kant concludeerde dat onze geest een soort aangeboren structuur heeft en dat we alles volgens deze structuur ervaren. Daarbij komt nog de beperktheid van onze zintuigen. We zien de zon opgaan, maar dit is een illusie en dit komt doordat de aarde om zijn as draait, maar dat zien we weer niet. Toch geloven we alleen dat iets bestaat als we het kunnen zien. Dit blijkt een vergissing te zijn, we kunnen de echte werkelijkheid juist helemaal niet zien.
Hoe zit het dan met God? Kant was allesbehalve een atheïst, maar hij begreep wel dat we God niet kunnen begrijpen. De theologie probeert volgens hem iets onmogelijks, daarom gebruikt ze allemaal beelden uit het dagelijkse leven, die eigenlijk nergens op slaan. Zo wordt God vaak voorgesteld als een oude man met een baard, wat totaal absurd is.
Kant concludeerde dat er twee werkelijkheden zijn: de werkelijkheid voor ons, die we waarnemen en begrijpen en de echte werkelijkheid, die daar de bron van is. Kant noemde de eerste het verschijnende, het fenomenon, en de tweede het noumenon of ook wel het ding op zich. Kant dacht enige tijd dat het mogelijk moest zijn om directe ervaring van het noumenon te hebben. Hij bestudeerde daarom het werk van Emanuel Swedenborg (1668 – 1772), die beweerde dat hij in de hemel was geweest. Het bleek puur gezwets te zijn, zoals Kant schreef. Duintjer was ervan overtuigd dat zijn ervaring van het “rondom” wel een ervaring was van het noumenon, de werkelijkheid die bestaat buiten onze begrippen en waarneming om.
De dào
Chong herkent in de beschrijvingen van Duintjer van het “rondom” de dào (letterlijk “weg”, 道) zoals deze centraal staat in de Chinese filosofie in het algemeen en de daoïstische teksten in het bijzonder. Zij heeft het met name over de twee belangrijkste daoïstische teksten: de Daodejing, of de Laozi, en de Zhuangzi (spreek uit dchwangzuh). Haar eerste boek is een interpretatie van beide teksten, waarbij ze ervan uitgaat dat ze op hetzelfde neerkomen. De dao of het noumenon is volgens haar ook lichamelijk. Ze heeft het over een mysterieuze eenwording met de kosmos. Volgens Chong was de Laozi een soort “vorstenspiegel” omdat de ervaring van de dao voor keizers van groot belang is om goed voor het volk te kunnen zorgen (bladzijde 134). De Zhuangzi zou de nadruk meer leggen op de individuele ervaring.
In haar beschrijvingen toont de schrijfster een bijna christelijk gevoel voor de schepping. “De oneindige schenking van Dao is voor Zhuangzi geen conceptuele stelling, maar een diepgeworteld levensgevoel. Dit innige gevoel gedragen te worden door een werkelijkheid die oneindig schenken en gastvrij van aard is, doorstraalt zijn hele filosofie. Als je de geschenken van Dao kunt ontvangen, voel je vreugde en dankbaarheid, en kun je ook vanuit je eigen rijkdom volop terugschenken aan de wereld, in dialoog met wat er op je pad komt” (bladzijde 137). Vervang “Dao” door “God en je kunt je er zo mee naar een EO jongerendag. Op bladzijde 140 schrijft ze zelfs “Maar als je de geschenken van Dao weet te ontvangen met een respectvolle dankbaarheid, zul je ervaren, dat Dao je steeds optilt en ondersteunt op je levensweg.”
Hoe dan ook, de dao is transcendentaal, dat wil zeggen gaat vooraf aan het waarnemen en denken, en is daarom als zodanig niet te beschrijven. Chong denkt dat de meeste westerlingen dit niet hebben begrepen. Ze schrijft op bladzijde 14 dat het een mysterie is, dat steeds opnieuw door iedereen opnieuw moet worden ontdekt. Laozi en Zhuangzi hebben dit beiden uitgelegd, maar je kunt dit alleen begrijpen als je ervoor bent ingewijd.
Speelruimte
Toch is het daoïsme geen mystiek. Op bladzijde 21 schrijft Chong: “Terwijl het Indiase boeddhisme, vooral in de vroege periode, werd gedragen door monniken, die een teruggetrokken leven leidden in kloosters, richtte de inheemse Chinese filosofie zich van oudsher primair tot de heerser, en tot de zelfbewuste man uit de elite die vol zelfvertrouwen de wereld inging, om zich actief in te zetten voor de seculiere gemeenschap.
Het daoïsme van Laozi en Zhuangzi was daarop geen uitzondering. Hun ideaal was volgens Chong om vreugdevol deel te nemen aan het leven in een maatschappij, en in al deze activiteiten te excelleren, maar daarbij waren ze ook doordrongen van het besef dat deze wereld, inclusief alle zwarigheden en de dood, deel is van een onuitputtelijk kosmisch mysterie … Het doel van de daoïstische leerweg is, om je gewone, dagelijkse taken en verantwoordelijkheden te leren vervullen vanuit een innerlijk gevoel de verbinding met dit grote kosmische verband.”
Dat westerse auteurs dit niet hebben begrepen, zou onder andere komen doordat ze het begrip wuwei verkeerd hebben vertaald, namelijk als “niet handelen”. Het betekent volgens Chong echter de ultieme manier van actief handelen in het dagelijkse leven (bladzijde 22). Zij verwijst hierbij naar de verschillende verhalen in de Zhuangzi over virtuoze ambachtslieden, die ze allemaal letterlijk interpreteert. Volgens Chong werden de oudste teksten mondeling doorgegeven, waarbij de leerlingen alleen aantekeningen maakten. Chong denkt de ware betekenis echter wel te hebben gevonden en legt dit uit met het begrip “speelruimte”. Deze moet je leren ontdekken in situaties waarin er geen uitweg lijkt te zijn. In zo’n geval kun je je het best gedragen als water dat erin slaagt door onzichtbare kleine openingen toch zijn weg te vinden.
De speelruimte wordt in de Laozi de dào genoemd, wat Chong hier vertaalt als “werkelijkheid”. Ze wijst erop dat we deze werkelijkheid altijd alleen vanuit onze eigen beperkte perspectief beschouwen en meent in beide oude teksten een oproep te herkennen om hier bovenuit te stijgen. Zij heeft deze interpretatie verder uitgewerkt in het derde deel van de trilogie, haar boek “Rondom dao”, waarin de filosofie van haar professor Otto Duintjer centraal staat.
De taal
Chong legt op bladzijde 45 uit dat er een onbegrensde transcendentale ruimte is, die voorafgaat aan onze wereld. De ervaring van de transcendentale ruimte laat je beter en voller in het leven staan. Dat we ons dit maar moeilijk kunnen voorstellen komt door de taal. Deze is volgens haar een begrenzende factor, ze verbergt “het niet van de ruimte” (bladzijde 71). “En hier komen we bij de kern van de oefenweg bij Laozi en Zhuangzi: door zich te ontdoen van blokkades die de qi-circulatie remmen, transformeert de beoefenaar zijn eigen lichaam tot een open ruimte die zich opnieuw naadloos invoegt in de grote, adem schenkende en levensbevorderende ruimte van de kosmos”, schrijft ze op bladzijde 77. Deze ruimte noemt Chong ook wel “Bron”.
Na een analyse van de verschillende verhalen over virtuoze ambachtelijkheid, komen de gesprekken tussen Zhuangzi en zijn vriend en analytisch filosoof Huizi (spreek uit: gweetzuh) aan de beurt. In discussies probeert Zhuangzi volgens Chong Huizi van dit transcendentale veld bewust te maken. Chong merkt op dat de wetenschappelijke blik zichzelf niet ziet en ziet hierin een tegenspraak (bladzijde 129), maar ze vergeet dat haar eigen ogen zichzelf ook niet kunnen zien kijken. Hieruit volgt, zo meent ze, dat de wetenschap geen fundament heeft en ze veronderstelt dat dit tot een persoonlijke crisis leidt als het wordt ontdekt. Helaas is dit sinds 1935 al gemeengoed door Karl Popper’s theorie van de falsificatie en de paradigmaleer van Thomas Kuhn.
Er zijn wel meer plaatsen waar Chong wat snel oordeelt. Zo schrijft ze dat Zhuangzi “elke persoon [wilde] inspireren om via de terugkeer naar de Oorsprong zijn of haar eigen, unieke innerlijke stem te ontdekken, en deze stem te volgen om een authentiek leven te leiden als individu” (bladzijde 153). In het boek zelf is echter geen spoor te vinden van een oorsprong, authenticiteit of innerlijke stem. Er is ook geen enkele verwijzing naar enige natuurmystiek zoals ze een paar regels verder schrijft.
Romantiek
Chong kijkt met een romantische blik zowel naar het daoïsme als naar China. Ze pleit voor een terugkeer naar een dorpssamenleving waarbij rangen en standen je een duidelijke plaats geven in de wereld (bladzijde 210). Wat ontbreekt in de huidige wereld is volgens haar een besef van wat genoeg is. Dit besef kan weer wakker worden door het toepassen van het begrip “ecologische voetafdruk”. Deze is duidelijk veel te hoog in het Westen en andere landen, zeker ook in China. Dat laatste wil ze echter liever niet toegeven. In elk geval brengt dit het streven met zich mee om niet buiten je eigen ecologische voetafdruk te gaan. Dat dit een lovenswaardig streven is, zullen velen graag beamen. Het is natuurlijk nog geen daoïsme, maar wel een stap in de goede richting.
Er staan mooie observaties in het boek en het is zeker niet moeilijk of slecht geschreven, maar toch leest het niet vlot omdat Chong’s betoog via allerhande kronkelwegen verloopt. Bovendien verwijst ze voor nadere uitleg heel vaak naar haar vorige boek, dat je er dus eigenlijk naast moet hebben liggen. Haar romantische blik rechtvaardigt ze iets te vaak met de stelling dat anderen er allemaal niets van hebben begrepen. Ze slaagt er ook niet in om een overtuigend historisch beeld te schetsen van het vroege daoïsme en van de geschiedenis van de boeken die ze bespreekt. Wie de Laozi en de Zhuangzi goed leest, zal vele passages tegenkomen die haar interpretatie tegenspreken. Beide boeken zijn niet geschreven door een enkele auteur en ze hebben een ingewikkelde structuur. Er komen verschillende standpunten en ideeën in naar voren. Als Chong het steeds over “het Daoïsme” heeft, dan rijst dus de vraag: “Wil het echte daoïsme opstaan?”