Van geestverkleinende geestverschijningen.
Leerling: De kleine geest verschijnt in de grote geest.
Meester: En de grote geest?
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Wou u beweren dat de grote geest ook ergens in verschijnt?
Meester: Jij beweert toch ook dat de kleine geest ergens in verschijnt?
Leerling: Is er dan een grotere geest waarin de grote geest verschijnt?
Meester: Is er dan een nog grotere geest waarin de grotere geest verschijnt?
Leerling: Is er dan een grootste geest waarin alle kleinere geesten verschijnen?
Meester: Of gaat het almaar door?
Leerling: Ik bedoel, waarin zouden al die geesten anders moeten verschijnen?
Meester: In de kleine geest?
Leerling: Hè?
Meester: Wat?