Je hebt ze in alle soorten en maten, boeddhisten, volgers van het pad of hoe ze zich ook noemen. In het algemeen valt het op dat er in die kringen weinig wordt gelachen. Misschien is het typisch Nederlands om te veronderstellen dat boeddhisme, humor en lachen niet samen gaan. Ik maakte vroeger deel uit van een sangha waar lachsalvo’s regelmatig de gompa vulden en liefdevolle vriendelijkheid gepaard ging met soms een extreme vorm van humor. Ook de monniken konden er wat van. Soms werd het zwart voor de ogen van het lachen.
Een honderd kilometer zuidelijker hebben ze dat ook door. Misschien door het Vlaamse dialect en de Waalse vriendelijkheid -ook Vlamingen zijn vriendelijk- klinkt de boeddhistische boodschap in ieder geval op een humoristische wijze door. Of de Boeddha veel lachte, ik weet het niet. Misschien dat het gestaalde kader onder onze lezers daar antwoord op kan geven. In dit geval geldt: hou je vooral niet in.
Bij de redactie en samenstellers van Tricycle, bij mijn weten ook geen humoristische boeddhistische site met veel lachebekjes, linken ze door naar die van de Engelstalige The Onion. No city will be spared from spiritual harmony. —@TheOnion “reports” on Buddhists threatening to unleash tranquility. Bij de dharma hoort ook humor.
Onze vrienden van Bodhitv stuurden Trix op pad om te onderzoeken of lachen haar blij maakt of alleen maar vermoeide mondspieren oplevert. Tien minuten lachen heeft hetzelfde effect als een half uur sporten, volgens de site van de Lachclub in Amsterdam. Goed nieuws voor de bankzitters onder ons dus. Maar klopt het ook?
Volgens Bodhitv: ‘Bruusk word ik uit mijn slaap gewekt door mijn wekker. Bij de bewustwording van het ontwaken voel ik mijn lijf: mijn benen zijn nog zwaar van het hardlopen van gisteravond, mijn hoofd bonkt lichtjes en mijn ogen willen nog lang niet open. Mijn stemming neigt naar een ochtendhumeur, maar dat wil ik niet toegeven. Als ik mijn teen stoot bij het opstaan, kan ik een vloek niet onderdrukken. Ik strompel naar de douche die net bezet is door mijn huisgenoot. Terug op mijn kamer kijk ik naar mezelf in de spiegel. Het liefst zou ik terug in bed kruipen en de dekens over mijn hoofd trekken, maar de vraag is of dat het grmbl-gevoel werkelijk doet oplossen. Zou een potje lachen écht helpen?’
Volgens Maarten Vos, oprichter van Lachclub Amsterdam (2006) wel. Enkele weken terug ontmoette ik hem bij ‘Lachyoga’. Hij vertelde dat hij al twee jaar lang met iemand door de telefoon lacht. Iedere ochtend. Vier dagen in de week. Niet praten maar gewoon vijf minuten lachen met elkaar. Voelde hij zich ervoor ‘slecht’, dan voelt hij zich erna een beetje beter. En voelde hij zich al goed, dan voelt hij zich erna een stuk beter.
Dit dagelijks ritueel bracht Maarten op het idee om voor meer mensen iets dergelijks te organiseren. Er zijn immers zoveel mensen die slecht slapen of niet lekker opstaan. Dat werd dus lachyoga. In het Sanskriet ook wel hasya-yoga genoemd. Hoewel ik erg benieuwd was naar deze yoga, had ik ook zo mijn twijfels. Als ik nu eens géén zin heb in dat vrolijke gedoe? Is het nog wel leuk mee te doen na een rotdag? Moet ik het lachen dan veinzen? Ik werd een beetje opstandig van het idee. Als ik chagrijnig ben, waarom zou ik daar om lachen? Mogen we onszelf dan niet naar voelen?
“We lachen niet omdat we gelukkig zijn, we zijn gelukkig omdat we lachen” is de uitspraak van Madan Kataria. Deze cardioloog uit India heeft de lachyoga opgezet over de hele wereld. Inmiddels zijn er 8000 lachclubs in meer dan 60 landen. In 2002 kwam zijn boek uit: ‘Laugh for no reason’.
Trix dacht terug aan de uitzending van de NTR academie met de Belgische psychiater Dirk de Wachter. Zijn pleidooi: “Laten we alsjeblieft een beetje ongelukkig zijn”. De maatschappij houdt ons voor dat geluk te koop is. Het doel van het leven is voor veel mensen het achterna rennen van dat ogenschijnlijk maakbare geluk. Maar, wat als we te maken krijgen met liefdesverdriet, echtscheiding of verlies van een dierbare? Lijden is nou eenmaal onvermijdelijk. Kunnen we dan ook een tikkeltje ongelukkig zijn? Of zoeken we gelijk een uitlaadklep in verslavingen of eisen we een pil van de verdrietdokter, zoals zijn dochtertje hem noemt?’
In 2010, allemachtig, wat gaat de tijd toch snel, de Heer van de Dood zit al op de rand van mijn bed, interviewde ik sociaal pedagoog en kunstenaar Peter Freijsen, hij wil mensen blij en vrij maken. Met humor relativeert hij situaties. Bij volwassenen speelt hij de nar, ontmaskert. Voor kinderen is hij -pom pom pom- kabouter Pierelier, die niet onder een rood puntmutsje te vangen is. Ik was een kwartier te vroeg op de afspraak, bleef dus een kwartier in de auto zitten. Precies op de afgesproken tijd drukte ik op zijn deurbel. Peter doet de deur open en zegt: ‘Je hebt zeker in de auto zitten wachten’. Wat volgde was een hartstikke leuk gesprek en een artikel dat ik zelden meer zal schrijven. Wat een man, die kabouter Pierelier.
Peter: ‘Als sociaal pedagoog begeleid ik mensen met een behoorlijke portie problematiek. Wat ik in die relatie altijd met mijn cliënt, eigenlijk is het een maatje, probeer, is op een afstand naar zijn situatie te kijken. Met een flinke dosis humor, zodat er om te lachen valt. Hoe bestaat het, tjonge, tjonge, hoe is dat nou mogelijk? Overdrijven, zonder het belachelijk te maken. Humor is niet platte grappen maken, of een mop tappen, want daar hou ik niet van. Humor maakt vrij, relativeert, laat de waarheid zien. Het verkrampte verdwijnt. In die zin ben ik een nar, spiegel ik, laat anderen zien dat ze in vrijwel elke situatie een rol spelen, een masker dragen. Ik breng ze een beetje in verwarring, zodat ze op zoek gaan. Naar zichzelf, of naar een betere situatie. Blijheid maakt los en ontfutselt. Het is magisch en altijd weer leuk. Het is heerlijk om te lachen. Dat is genieten van elkaar. Ik kan blijheid niet maken, maar wel de omstandigheden creëren dat ze er mag zijn.’
‘Ik train bij grote organisaties managers en personeelsleden. Soms word ik uitgenodigd terwijl niemand van de deelnemers weet hoe ik er uitzie (Peter is kleiner dan de gemiddelde mens). Ze schrikken zich het apelazarus, weten niet wat voor houding ze moeten aannemen. Ik merk die spanning, zie een vrouw waarvan het gezicht steeds roder wordt van het ingehouden lachen. Ik loop recht op haar af, kom steeds dichterbij. En binnen een paar minuten buldert de groep van de pret. Ik haal ze uit hun rol van serieuze volwassenen. En zo ga ik ook te werk met stijve managers en politiecommissarissen. Bij de politie is het een bloedserieuze machowereld. Ik koos in een cursus voor het thema angst. Binnen vijf minuten stonden die politiechefs op tafel en zongen mij na ‘Wij zijn niet bang’. Het ging me iets te snel, maar toch. Humor is uiterst geschikt om mensen uit hun rol te halen. Wat ze leerden is dat het juist waardevol, erg mooi kan zijn, om je houding, je patronen, je maniertjes te laten varen. Omdat die naar elkaar toe vaak enorme barrières zijn. Toen ik weg ging stonden ze bij de deur en zongen ‘Wij zijn niet bang’.
‘Bij een rol hoort een bepaalde houding. Ik was op controle bij de cardioloog en die man zei met een uitgestreken gezicht: “Meneer Freijsen, ik kan niets meer voor u doen.” Hij bedoelde te zeggen dat alles goed was. Dat is humor. Iedereen zit in zijn rol. Daar is op zich niks mis mee, want het hele leven lijkt één groot theater, een illusie. Het probleem is juist dat het mensen niet lukt om het masker te laten vallen. In mijn contacten vergroot ik dingen uit, probeer daardoor naar de kern te gaan. Soms balanceer ik als nar op het randje en is het confronterend maar niet onterend. Ik ben geen veranderaar, ga niet aan de ziel van mensen peuteren, maar wil ze wel aanraken. Zoals bij Zen, er niet in opgaan maar wel beleven. Waardoor er soms een moment is van ontwaken, zodat de verstardheid verdwijnt.’
‘ Indertijd heb ik de studie sociaal pedagogiek gedaan omdat ik nieuwsgierig ben naar de omstandigheden waaronder mensen leven en elkaar ontmoeten. En hoe ze functioneren in een bepaalde context. Gaandeweg heb ik alle agogiek overboord gegooid omdat het te ingewikkeld is. Weg met de grote verhalen, de diagnostiek. In de professionele hulpverlening is het vaak “Ik moet jou gaan helpen”. Ik doe het op mijn manier, zonder ellenlange agogische trajecten. Dat verankert veel beter en maakt veel meer los. Het gaat om kleine momenten die beklijven, ik noem ze ommekeertjes. Ik begeleid een autistische jongen van 15. Die knul heeft veel problemen, is depressief en zit in een enorm isolement. Een uurtje per week, na schooltijd, rijden we wat rond in mijn auto en praten en lachen. Nee, ik heb geen behandelkamer. Hij vindt mij grappig en vertelt mij dingen waar ik dan weer op inspeel. Op een humorvolle wijze. Ik ga nooit echt op zijn problemen in maar geef er een draai aan, zodat hij ze kan loslaten. Zo doelloos rijdend zijn we in een café met de papagaai Coco terecht gekomen. Hij zag hoe ik contact maakte met dat beest en hoe ik met andere bezoekers in die kroeg omging. Nu spiegelt hij mij. Hij speelt met de papagaai en praat zelfs met klanten. En hij gaat nog steeds vooruit. Hij is uit zijn angst en depressiviteit gekomen’
‘Voor kinderen ben ik kabouter Pierelier. Ik reis het hele land door en behoor niet tot een bepaalde kabouterfamilie. Ben niet onder één hoedje te vangen, de kabouter is een mythisch figuur. Kinderen geloven dat ik een echte kabouter ben en dat laat ik ook zo. Waar ik bij hen voor sta is het leven, waarin van alles mag. Ook de dingen die ze zo jong al hebben afgeleerd.’
‘ In het boeddhisme vind ik dingen die mij raken. Er zijn, niet doen. Ik ben geen doebaasje. Maar voor mij is het westerse boeddhisme te serieus, te calvinistisch. Er valt zo weinig humor in te bespeuren. Altijd maar oefenen en elke zaterdag je verplichtingen jegens de sangha nakomen om tot de kern te komen. Ikzelf voel me meer thuis in de beoefening van meditatie en stilte binnen de dynamiek van het leven, op onverwachte handelingsmomenten en plekken. Het wordt dan meer een vorm van aandacht. Ik zeg niet dat een sangha verkeerd is, hoor, iedereen doet het voor zich. Wat ik fantastisch vind is het begrip interzijn van Thich Nhat Hanh. Zoals ik met mijn cliënten omga beleef ik ook als een vorm van interzijn. Door de humor hoeft er geen verschil meer te zijn tussen mij en zij.’