De Verhevene kijkt me chagrijnig aan. Hij heft zijn vinger en zegt: ‘Als je op deze weg doorgaat, Joop, dan ziet het er niet best voor je uit. Dan zou je, hoe vreemd dat misschien klinkt, nog wel eens kunnen gaan verlangen naar een langdurig verblijf in de blaartrekkende hellen.’
Ik ben ontboden bij de Verhevene, een groot voertuig haalde mij op. De reis duurde maar een flits, en nu zit ik tegenover hem. Ik dacht dat de Verhevene altijd gelijkmoedig van aard was, maar hij lijkt nu vertoornd.
Ik moet eerst zeggen dat ik totaal niet voorbereid was op een gesprek met de Verhevene. Het grote voertuig -zelf heb ik een klein autootje, stond voor mijn deur voor ik er erg in had. De afwas moest ik laten staan, de schoenen in haast aangetrokken en roetsj, daar ging ik. De chauffeur legde uit dat de Verhevene mij wilde spreken omdat hij ontevreden was over mijn maatschappelijk gedrag. Hij sprak op een toon die niet veel goeds voorspelde.
Tijdens de flitsreis had ik tijd om te proberen mij een voorstelling te maken van het uiterlijk van de Verhevene. Heel lang geleden, in een Rotterdamse gompa, rees bij mij tijdens een diepe meditatie een beeld op van een lichtgekleurde man- meer het hoofd van een man, met donker geolied haar, in van die strengen, rasta heet dat geloof ik. Ik wist direct, ik wilde dat ook graag aan het begin van mijn lange tocht: dit is de Verhevene, hij wil kennis met me maken. Ik kon die prachtige ervaring niet voor me houden en vertelde het tegen mijn leraar en andere studenten in de gompa. En later nog tegen enkele monniken uit die sangha. Ze gniffelden een beetje, die monniken. Ik moest me niet laten meeslepen door mijn fantasie, door een zelf gecreëerd beeld, zeiden ze. Maar stiekem ben ik dat beeld van de Verhevene met rastahaar blijven koesteren. Het gaf me rust en inspiratie.
Daar zit ik dan tegenover de Verhevene. Hij zegt: ‘Joop, dat Ha laat ik voor het gemak maar even weg, je zegt vaak dat je mijn leer praktiseert. Maar ik merk er niet veel van. Ja praten doe je genoeg, daar schort het niet aan. Maar hoe zit het met je verbondenheid tussen de leer en de dagelijkse praktijk buiten de sangha. Hoe ga je daar mee om? Op een kussen stil te zitten en wat mantra’s opdreunen, het is een leuk tijdverdrijf, maar praatjes vullen geen gaatjes. Kijk eens om je heen, man. Je werkt in een grote havenstad, vol met hoge gebouwen. Er gebeurt van alles waar je weet van zou moeten hebben. Probeer eens door de muren van die flats heen te kijken, daar wonen mensen in.’ De Verhevene spreekt het woord mensen met nadruk uit.
Hij vervolgt: ‘Veel van die mensen hebben problemen, zijn ziek, zwak en eenzaam, sommigen zijn psychisch geknakt. Steeds meer mensen hebben niet te eten, hebben geen geld voor levensonderhoud, snakken naar contact, kunnen zich niet staande houden in deze onbarmhartige maatschappij. En jij zit met een verstild gelaat maar in dat dure appartement op dat kussentje van je te mediteren. Zitten is voor jou echt niet voldoende, forget it. Ga wat doen, man, zo moeilijk is dat toch niet.’
De Verhevene kijkt mij doordringend aan. Ik wil hem best antwoorden, maar hoe spreek je een Verhevene aan? Meneer? Meester? Excellentie? Het doet niet ter zake. Ik vertel de Verhevene wat ik in het verleden allemaal voor de mensheid gedaan heb. Potsie, dat was niet mis. En ja, door het praktiseren van de leer van de Verhevene kom ik minder onder de mensen. De tienduizenden sutta’s uit je hoofd leren doe je niet op een achternamiddag, dat kost tijd en inzet. Laat de Verhevene maar eens naar zichzelf kijken, hij had ook wat minder sutta’s kunnen schrijven en bedenken. En om mij te ontbieden, weg te halen uit mijn drukke bestaan, wie is hij wel niet. Ik word onrustig, een beetje link.
De Verhevene onderbreekt mijn eruptie van woorden ‘Dat was vroeger, Joop, we leven in het nu. Met vroeger kan ik geen chocola bakken. Ik wil dat je nu opstaat, de rechter hand opsteekt en de bodhisattvagelofte aflegt. Spreek mij na.’
Ik sta verward op, zo’n gelofte is helemaal niet van mijn richting, mijn rechterhand omhoog.
De Verhevene: ‘Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze vanaf nu daadwerkelijk te helpen met het verrichten van klussen, te ondersteunen, zorgen voor voedsel, de hond uit te laten en eenzaamheid te verdrijven. Ik zal een groep, niet zijnde een sangha oprichten, met bekwame en gedreven leden, die ieder op hun eigen wijze met hun eigen talenten en mogelijkheden de mouwen opstropen en zwakkeren en hulpbehoevenden helpen om het hoofd boven water te houden en hun leven weer kleur en inhoud te geven. Als het nodig is zullen de leden de barricaden opgaan, publiciteit zoeken, verzet bieden, als een berg staan om de zwakkeren en hulpbehoevenden te beschermen en aan te moedigen om in verzet te gaan. Ik zal minstens 240 uur per jaar onbetaalde arbeid verrichten, dat wordt mijn praktijk. Dit alles zal in Mijn naam plaatsvinden en uitgedragen worden. Een nieuwe vorm is geboren, sociaal boeddhisme.’
Ik leg de gelofte af en zeg ten overvloede: Dat beloof ik. Dat is dubbel op, zegt de Verhevene. Hij lacht en maakt nu een vriendelijke indruk. Het is goed dat hij orde op zaken stelt, realiseer ik me.
De zon op mijn gezicht maakt mij wakker. Wat een droom, het lijkt wel werkelijkheid. Zo liggend in bed, naar buiten kijkend naar de nieuwe dag, begrijp ik de betekenis. Het is zwaar onvoldoende wat ik momenteel voor andere mensen doe. De barricaden op, strijden tegen onrecht, opkomen voor de zwakkeren, de strijd aangaan tegen uitbuiting en verloedering. Opstaan van dat kussen, zodat de samenleving in naam van de Verhevene meer verheven en socialer wordt.
Het is maar een droom. Maar stel dat ik die droom waar zou gaan maken. Een groep, niet zijnde een sangha, sprak de Verhevene. Ik ken boeddhisten, mensen genoeg die gemotiveerd zijn om de mouwen op te stropen en er tegenaan te gaan. Echte mannetjesputters, sociale krachtpatsers. Zo’n groep is geen probleem. Hoe moet je je dan naar de buitenwacht toe presenteren. Het Breekijzer? Ineens weet ik het: De Beuk, zo zou zo’n groep activisten heten. De Beuk erin. Ik grinnik, laten de monniken van destijds het maar niet horen. Laat ik me toch weer meeslepen door mijn fantasie, zullen ze zeggen.
Moedig voorwaarts!
G.J. Smeets zegt
Mooi!
En groet van een beukennoot….