Mongolië heeft lang op Rusland vertrouwd om zijn banden met China in evenwicht te houden, maar als gevolg van de Oekraïne-crisis en de daaruit voortvloeiende sancties tegen Rusland, is Moskou wellicht niet in staat om de boeddhisten in Mongolië volledig te steunen in hun confrontatie met Peking over de kwestie van de 10e Jetsundamba (JD), zo melden diverse media.
De kwestie van de verklaring over de reïncarnatie van de 10e Jetsundamba (JD) krijgt steeds meer aandacht in Mongolië. Dit religieuze hoofd en de hoogste gereïncarneerde lama van Mongolië, wordt beschouwd als derde in de boeddhistische hiërarchie na de Dalai Lama en de Panchen Lama.
Aangenomen wordt dat de 10e JD een kind is dat thans in Mongolië woont maar de Amerikaanse nationaliteit bezit. Tijdens een bijeenkomst van de boeddhistische monnikengemeenschap op 17 december 2021 in Ulaanbaatar werd besloten dat de verklaring over het bestaan van deze 10e JD zonder verder uitstel bekend zou worden gemaakt.
Dat is tegen het zere been van China dat van plan lijkt de verklaring te vertragen, omdat de JD, naast de Dalai Lama en de Panchen Lama, een invloedrijke stem zou hebben bij de reïncarnatie van de 15e Dalai Lama.
Media melden verder dat China waarschijnlijk ten volle zal profiteren van de situatie en agressief zal proberen zich binnen te dringen in de boeddhistische kring van Mongolië om invloed uit te oefenen op de benoeming van de 10e JD, die gevolgen zou hebben voor de kwestie van de opvolging van de Dalai Lama, en op zijn beurt zou beslissen over de toekomstige koers van het Tibetaans boeddhisme. Volgens het rapport heeft Peking aangegeven dat het het kind alleen als de 10e JD zou erkennen indien hij niet door de Dalai Lama zou worden erkend en de Mongoolse regering hem naar China zou sturen om te studeren.
Peking heeft lange tijd gebruik gemaakt van economische dwang om Mongolië ervan te weerhouden de Tibetanen en de Dalai Lama te steunen. Dit was het best te zien toen het zware sancties oplegde aan Mongolië na het bezoek van de Dalai Lama in november 2016 aan Ulaanbaatar, toen hij aankondigde dat de 10e JD was geïdentificeerd.
Gelugtraditie
De jebtsundamba koetoektoe, ook wel bogd(o) gegen, is het hoofd van de gelugtraditie binnen het Tibetaans boeddhisme in Mongolië. Meestal wordt de titel afgekort tot Jebtsundamba of Jabzandamba. Bogd gegen laat zich vertalen met schitterende heiligheid.
In het gebied dat nu de huidige Chinese provincie Binnen-Mongolië is, was vanaf begin 18e eeuw de Changkya Koetoektoe de hoogste boeddhistische geestelijke. De belangrijkste tulku in die lijn was Changkya Rölpe Dorje (1717-1786)
De eerste Mongoolse jebtsundamba (en eerste bogd gegen) was Zanabazar (1635-1723), een achterkleinzoon van Altan Khan, die in de 16e eeuw een belangrijke rol speelde bij de herintroductie van het boeddhisme bij de Mongolen. Op basis van die relatie stamde Zanabazar ook in een rechte lijn af van de grote khans van de Mongolen (Dzjengis Khan, Ögedei Khan en Koeblai Khan). Oorspronkelijk was Zanabazar een volgeling van de sakyaorde in het Tibetaanse boeddhisme.
Tijdens zijn eerste bezoek aan Tibet in 1650 proclameerde de toenmalige vijfde Dalai Lama Ngawang Lobsang Gyatso dat Zanabazar een reïncarnatie was van de beroemde leraar en historicus Taranatha, die in 1634 in Mongolië was overleden. Taranatha was de belangrijkste tulku van de jonangtraditie. Daarnaast bekeerde hij Zanabazar tot de gelugtraditie. Taranatha zelf werd verondersteld de vijftiende reïncarnatie van een verlicht wezen, de Jebtsun Dampa, te zijn.
Leerling Boeddha
In de traditie gaat de lijn van de Jebtsun Dampa terug naar de tijd van de Boeddha zelf. De eerste reïncarnatie van de Jebtsun Dampa zou ca. 2500 jaar geleden een discipel van de Boeddha zijn geweest. Zanabazar werd daarmee de zestiende reïncarnatie van de Jebtsun Dampa. Hiermee kwam de reïncarnatielijn van de Jebtsun Dampa in de gelugtraditie, waarmee het onder het leiderschap van Zanabazar de dominante religieuze machtsfactor werd in Mongolië. In veel – ook Mongoolse – geschiedschrijving over dit onderwerp begint de nummering van de jebtsundamba’s met Zanabazar als de eerste.
Alleen de reïncarnatie direct na Zanabazar, Losang Tenbey Drönmey, (1724-1757) was ook Mongools. Vanaf eind 17e eeuw werd ook het gebied dat nu de republiek Mongolië is, in het Chinees Keizerrijk opgenomen.
De Qing-keizer Qianlong besloot hierna ieder risico van een alliantie tussen mogelijk toekomstig Mongools verzet en een wellicht charismatische autochtoon Mongoolse jebtsundamba uit te sluiten en beval dat toekomstige reïncarnaties voortaan alleen nog in Tibet gevonden zouden worden. De volgende zes jebtsundamba’s waren dan ook allen Tibetanen.
De laatste daarvan, de achtste, riep zich in 1911 na de val van de Qing-dynastie uit tot keizer van een onafhankelijk Mongolië en nam de titel Bogd Khan aan. In 1921 wordt de feitelijke macht in Mongolië overgenomen door de Mongoolse Volkspartij, die zich in de jaren daarna snel in marxistische zin zal ontwikkelen.. De laatste bogd gegen mocht tot aan zijn dood in 1924 met beperkte bevoegdheden formeel staatshoofd blijven.
Na de dood van de achtste bogd gegen, Ngawang Losang Chökyi Nyima Tenzin Wongchuk, vonden enkele lama’s al snel een nieuwe reïncarnatie. Dat stuitte echter op bezwaren bij de Chinese Volkspartij. Die baseerde zich op het historische feit, dat in het verleden de acceptatie van een nieuwe reïncarnatie niet alleen een zaak was van de hiërarchie binnen het georganiseerde Mongoolse boeddhisme. Zeker vanaf de derde bogd gegen moest een reïncarnatie uitdrukkelijk gelegitimeerd worden door het wereldlijk gezag van de Mantsjoe-keizer. Het Centraal Comité van de partij besloot dat er onvoldoende gronden waren om de gevonden reïncarnatie te accepteren.
De Partij was nog niet machtig genoeg om een zoektocht naar een jebtsundamba volstrekt te verbieden. Het had echter de ambitie om een andere sociale en economische ordening in het land te realiseren en verwachtte daarbij uiteraard weerstand van de hiërarchie van het georganiseerd boeddhisme. Het wilde dan ook niet gelijk het tactische voordeel opgeven om het georganiseerde Mongoolse boeddhisme voorlopig zonder geestelijk leider te laten. Het Centraal Comité suggereerde daarop om de kwestie voor te leggen aan de Dalai Lama. Dat zou een procedure kunnen worden die men zeer lang zou kunnen rekken. Er bleef echter onrust in het land bestaan.
Volksgeloof
In 1926 nam het partijcongres uiteindelijk een verklaring aan waarin handig gebruik wordt gemaakt van enkele elementen uit het Mongoolse volksgeloof. Het was een traditie geworden dat na de dood van een jebtsundamba er geruchten gingen circuleren dat deze niet meer wedergeboren zou worden. Een tweede element uit het volksgeloof was, dat de ooit laatste reïncarnatie in de lijn van de jebtsundamba’s de mythische generaal Hanamand zou zijn uit het even mythische rijk van Shambhala.
De kwestie is echter nooit aan de toenmalige dertiende Dalai Lama, Thubten Gyatso, voorgelegd. In 1936 zou Jampäl Yeshe Gyaltsen, de vijfde Reting rinpoche en op dat moment de eerste van de twee regenten in Tibet voor de periode na de dood van de dertiende dalai lama ontdekt hebben dat de dan vierjarige Jampäl Namdröl Chökyi Gyaltsen de incarnatie was van Ngawang Losang Chökyi Nyima Tenzin Wongchuk (1870-1924), de achtste jabzamdanba. Die ontdekking wordt vanwege de voor het boeddhisme desastreuze situatie in Mongolië geheim gehouden.
Als Tenzin Gyatso, de veertiende Dalai Lama, in 1959 naar India vlucht, wordt hij gevolgd door Jampäl Namdröl die vreest dat indien in de nieuw ontstane situatie in Tibet zijn identiteit toch onthuld zal worden dit dan misbruikt zal worden voor communistische propaganda.
In Mongolië valt circa 1990 de alleenheerschappij van de communistische partij en in het land ontwikkelt zich een meerpartijensysteem en een vorm van min of meer democratie. In dat jaar, 1990, onthult ook de Dalai Lama de identiteit van Jampäl Namdröl als de negende jabzandamba. In 1992 wordt hij ook in Dharamsala, India, als zodanig geïnstalleerd.
Het zou daarna nog haast 20 jaar duren voordat hij in 2010 het Mongoolse staatsburgerschap aanvraagt en verkrijgt en zich dan op al 78-jarige leeftijd vestigt in het klooster Gandantegchinlin nabij het huidige Ulaanbaatar.