De moderne westerling heeft weinig op met het vagevuur, de hel. Het tot de antieke denkbeelden van een onverlicht christelijk Europa behorend denkbeeld over een straffende onderwereld, staat in schril contrast met onze humanistische en wetenschappelijke verworvenheden. Het is een symbool van intolerantie.
Steeds meer westerlingen keren zich af van de kerk. Behalve de schandalen die nu al een tiental jaren aan het licht komen in de rooms-katholieke kerk- en ook in het boeddhisme overigens, speelt de aversie tegen de hel en verdoemenistheorie mee om de kerk de rug toe te keren. Het eeuwig brandende vuur lijkt te doven. Met lege kerken in het vooruitzicht haasten de bedienaars van het christelijke geloof zich om de theorie van de hel in een ander jasje te hijsen. De eeuwige verdoemenis, het zwavel en vuur, maakt plaats voor de afwezigheid van god. Voor veel mensen komt deze omschakeling te laat, zij proberen hun honger naar religie en mystiek te stillen binnen het boeddhisme.
Het boeddhisme is geen godsdienst, zo leren de kersverse volgelingen van Gautama. Het komt voor hen dan ook als een verrassing dat zij ook binnen het tolerante en zo vredige boeddhisme geconfronteerd worden met een of meerdere helachtige bestemmingen waar ze in terecht kunnen komen. Dat is wel schrikken.
De teleurgestelde westerling wordt gered en gerustgesteld door tal van moderne (westerse) boeddhistische leraren die ons vertellen dat het allemaal symbolisch van aard is. Het zou louter met onze geest in het hier en nu te maken hebben. Wij creëren onze eigen neurotische hel in dit huidige leven. Het zit tussen de oren. En sommige leraren gaan nog een stapje verder. Zij schoffelen niet alleen de boeddhistische onderwereld onder het zand, ook het concept van wedergeboorte moet eraan geloven.
Als we de oude boeddhistische teksten in het pali bestuderen zien we een ander verhaal en wordt deze met psychoanalytische technieken besmeurde vorm van demystificatie minder overtuigend. Het bestaan van helachtige dimensies worden daarin overduidelijk als reëel ervaren. Over de in die tijd in de dharma meegenomen heersende culturele opvattingen hoeven we het niet te hebben. Geloof in wedergeboorte was ook in de tijd dat de Boeddha leefde geen gemeengoed. Maar het heeft vanaf het prille begin altijd gediend als boeddhistisch fundament. Wie is er nu nog op zoek naar de fysieke aanwezigheid van blaartrekkende hellen?
Het is deze levensvisie waar de dharma haar urgente karakter vandaan haalt. In vergelijking met het christelijke concept (van de hel) zijn er twee evidente en voor een orthodox boeddhist welbekende verschillen te bemerken. In de boeddhistische versie is het verblijf in een hel tijdelijk van aard en er is geen sprake van een door god gehanteerde houten hamer. Er zijn echter verschillen die wat subtieler van aard zijn. Dat zijn de aspecten die het boeddhistische verhaal voor mij als individu veel minder verwerpelijk maken.
De boeddhistische hel is er voor iedereen en sluit niemand buiten op basis van geslacht, religie en ras! Een zondig mens zal door middel van het geloof in Christus en zijn genade gered worden van een verschrikkelijk lot in het hiernamaals. Een boeddhist heeft wat dat betreft minder geluk aangezien het bij ontkiemend karma draait om een wetmatigheid. Voor een mens is een ticket hel vrij makkelijk te boeken. Het gaat om voor ons alledaagse handelingen waar de teksten over spreken. Zoals doden, (alledaags wat betreft de vliegenmepper, te koop in elke winkel), overspel en zelfs met liegen!
Het is overigens niet zo dat de daden in kwestie altijd naar een verschrikkelijk bestaan in de hellen leiden. De intenties die achter onze daden schuilen zijn bepalend. Daar komen nog de in vorige levens gecreëerde karmische zaden en de algehele rechtschapenheid van het individuele karakter bij kijken. Voor dieren is het wat hun huidige bestaan betreft (met uitsluiting van ontkiemend karmische voortkomend uit vorige levens) eigenlijk niet mogelijk om handelingen te verrichten die zo potent zijn dat deze hen na het heengaan in het verderf zullen storten. Er is een hoger niveau van doelmatigheid en voldoende kennis van goed en kwaad nodig om waarlijk boosaardig te handelen.
Het tijdelijke karakter van de boeddhistische variant op de hel geeft nog een fundamenteel verschil aan. Het vergankelijke aspect van een bestaan in de boeddhistische hellen geeft het geheel onmiddellijk een bepaalde mate van universaliteit. Dat in tegenstelling tot de streng bovennatuurlijke versie van het christendom.
Dat er in de paliteksten wel degelijk sprake is van een laagje symboliek komt naar voren in de figuur van koning Yama. Deze god van de dood vervult samen met zijn wachters de rol van rechter en beul (karma). De kweller zal worden gekweld, dus wie straft de kwellende koning Yama?
Ogenschijnlijk gaat het hier dus om een tegenstrijdigheid, maar Yama dient hier louter als illustratie en moet niet als een wezenlijke entiteit opgevat worden. De Ontwaakte ontdekte het rijk van de hellen met zijn geestelijke oog. Deze dimensies, gevormd door een karma centrisch universum, kennen geen eigenmachtige schepper. De Boeddha vol mededogen en liefdevolle vriendelijkheid, zou deze intens leedvolle plekken graag ongedaan hebben gemaakt, maar die macht bezat hij niet. Moge alle levende wezens gelukkig zijn!