Ik had het pas met iemand over de verleidelijkheid van het woord. Er wordt vaak zoveel gepraat dat de realiteit ondersneeuwt. Wat is er nog waar, waar gaat het om? Maar ach, zo ernstig is dit niet. Zeg je iets verkeerd dan volgt een kort excuus en wat er blijft hangen zien we dan wel weer.
Maar taal, taal-constructies en taalfouten kunnen ook een indoctrinerende werking hebben. Hoor je iets steeds weer zeggen, op den duur doet men mee. Ook met vergissingen, ook met politieke standpunten die men tien jaar geleden beslist niet durfde in te nemen en nu bijna vanzelfsprekend lijken. Denk bijvoorbeeld aan de uitlatingen over ‘buitenlanders’ of over het nu als vanzelfsprekend bestaan van voedselbanken, waarvan het bestaan vroeger helemaal niet vanzelfsprekend was. Door er bijvoorbeeld in clichés over te spreken lijkt het bestaan ervan nog meer geaccepteerd, zonder dat een heldere doelgerichte politiek geboden wordt die ruimte geeft voor kritiek en tegenactie.
De woorden die herhaald worden gaan vaak ook over de toekomst en door de vele herhalingen wordt wat ongewenst was soms een gewoontezaak en worden dubieuze opvattingen verinnerlijkt.
Een voorbeeld van dat risico zag ik in een Utrechtse krant. Daar las ik dat de gemeenteraad van Utrecht heeft ingestemd met de plannen voor de Merwedekanaalzone. En daarna stond er: ‘Dit betekent groen licht voor de bouw van 6000 nieuwe woningen in de nieuwe stadswijk Merwede, waarvan meer dan de helft betaalbaar. In de hele Merwedekanaalzone komen maximaal 10.000 woningen.’ Ook is er besloten over … etc. etc.
Lees je dit goed, wat staat er? De helft betaalbaar? Staat er dat er bijna 3000 woningen gebouwd gaan worden die ‘onbetaalbaar zijn’? Wie stemt daar mee in, wie is er blij?
Of staat er dat het vanzelfsprekend is dat er bijna 3000 dure woningen komen? Is dat met de gekozen formulering geen verleiding door de taal? Namelijk dat je wel spreekt over betaalbare woningen, maar de impliciete uitspraak over de bouw van dure woningen verder niet uitspreekt?
Moeten de minder rijke Utrechters nu blij zijn met de betaalbaarheid voor sommigen? Dan worden de feitelijk woningzoekenden wel domweg in twee even grote groepen verdeeld. Terwijl in de realiteit toch een grotere groep woningzoekenden met een kleinere portemonnee bestaat. Is het uiteindelijk geen als vanzelfsprekend gepresenteerde acceptatie van veel te veel dure, voor velen onbetaalbare woningen?
Zo blijft het de vraag of de echt onbemiddelden in zo’n nieuwe mooie wijken mogen komen wonen. Voor wie is die echt? De acceptatie van een verschil, een klassenverschil, ligt voor de hand in de gekozen formuleringen. Als men dit dan vaak zó hoort kan het effect politieke indoctrinatie zijn. Hoe goed onbedoeld misschien ook.
Het draait hier natuurlijk ook om een simpele taalfout. Er wordt niet bedoeld dat er onbetaalbare huizen worden gebouwd. Maar wel dat ze niet alle 6000 bereikbaar zijn voor iedereen. Daarmee staat er eigenlijk toch we dat we het maar moeten accepteren dat er mooie woningen worden gebouwd, waar veel mensen nooit zullen kunnen wonen.
Het blijkt maar weer eens hoe nauw de taal steekt. Herhaling van accenten vormt vaak de sluipende acceptatie. Wie in verzet komt tegen de woningnood moet dat voor ogen houden. Woningnood en uitsluiting van groepen is niet normaal. De meer dan 3000 woningen zijn dat op zich wel, maar vormen niet het hele verhaal. Misschien kan nog eens opnieuw naar de verdeling worden gekeken.