“For me, if somebody tells me to go away, that is an opportunity: for me to give the person a better life, to realize where not to be, and to see what could be even better than being with that person I love.”
(Byron Katie)
Katie: Als iemand me de deur wijst, is dat voor mij een kans.
Hans: Als iemand me de deur wijst, is dat voor mij iemand die me de deur wijst.
Katie: Een kans om de ander een beter leven te geven, om te weten waar ik niet moet wezen en om te zien wat nog beter zou kunnen zijn dan bij degene te blijven van wie ik hou.
Hans: Misschien krijgt de ander inderdaad een beter leven als je weggaat, maar het zou ook een minder leven kunnen worden, of beter in het ene opzicht en minder in het andere, of beter op korte termijn en minder op lange termijn of omgekeerd, of beter noch minder maar gewoon anders of zo.
Katie: Zeg dat nog eens.
Hans: En misschien ontdek je inderdaad iets dat nog beter voor je is dan bij degene te blijven van wie je houdt, maar misschien ontdek je alleen maar iets dat minder is, of beter in het ene opzicht en minder in het andere, of beter op korte termijn en minder op lange termijn of omgekeerd, of beter noch minder maar gewoon anders of zo. Als je al iets ontdekt.
Katie: Een kans is een kans.
Hans: Het kenmerk van een kans is dat je van tevoren niet weet hoe het uitpakt. Of kan jij in de toekomst kijken?
Katie: De toekomst bestaat niet.
Hans: Een kans veronderstelt een toekomst. Als je gelooft dat de toekomst niet bestaat valt je hele verhaal over kansen op een beter leven in het water.
Katie: Dus volgens jou maakt het niet uit of je weggaat of blijft?
Hans: Hoe moet ik dat weten?
Katie: Ik bedoel dat het voor jou geen kans is als iemand je de deur wijst.
Hans: Als ik wegga kan er van alles gebeuren, als ik blijf kan er van alles gebeuren. Wat ik ook doe, er gaan deuren open en er gaan deuren dicht.
Katie: Jij zou ervoor kiezen te blijven.
Hans: Je veronderstelt een vrije wil.
Katie: Gesteld dat je kunt kiezen.
Hans: Ik kan niet in de toekomst kijken.
Katie: Grijp gewoon je kans, zeg ik altijd.
Hans: Dat snap ik, maar waarop?