Eigenlijk heb ik pas in Hokuozan – het Duitse ‘Sogenji’ in Asendorf – ontdekt wat een vriendelijke en vrolijke man de Roshi eigenlijk is. In Japan merk je dat namelijk niet zo. Daar is de Roshi toch vooral de strenge zenmeester. En dan houdt hij zich nog in ook! ‘In vergelijking met een traditioneel zenklooster zitten we op 70%,’ zegt de Roshi. ‘Als ik op 100% zou gaan zitten, dan zou niemand van jullie het lang volhouden hier…’ En ik denk dat hij gelijk heeft. Maar ik kan je verzekeren dat ook ‘70%’ nog behoorlijk streng is – zeker voor westerse begrippen. En dat is natuurlijk niet zonder reden. Je gaat naar Japan voor zentraining, en niet om er een gezellige tijd te hebben.
Om iedereen bij de les te houden hield de Roshi daarom de touwtjes strak in handen. En dat had z’n effect, zeker wanneer hij in de buurt was. Want hij kon ontzettend driftig worden als er iets was dat hem niet beviel. In de zendo hebben we het er vaak over gehad of die boosheid nou echt was, of alleen maar een ‘onderdeel’ van de training; een middel om de druk nog wat op te voeren. Ik herinner me bijvoorbeeld een ceremonie aan het begin van het nieuwe jaar – de naam ben ik vergeten – waarbij we met de hele sangha alle tempels en gebouwen op het terrein van Sogenji afgingen om er de Dai Hi Shu -sutra te reciteren. Sogen – de beoogd opvolger van de Roshi – had als densu de taak om er voor te zorgen, samen met Sōkun en Raine, dat de hele ceremonie vlekkeloos zou verlopen.
Ik had eigenlijk wel naar de ceremonie uitgekeken. Het leek me een mooi begin van het nieuwe jaar: met z’n allen in één lange rij over het terrein lopen, lekker buiten, alle gebouwen in en uit, sutra’s reciteren… Maar het ging meteen al mis. Bij de sanmon – de grote houten hoofdpoort – moesten we om binnen te komen eerst door een klein deurtje heen, en vervolgens langs een smal trappetje naar boven klimmen. Het deurtje was normaal altijd op slot, maar nu stond Raine ernaast om ons binnen te laten. Maar dat was blijkbaar niet naar de zin van de Roshi.
‘Waar is Sōkun? Waarom staat Sōkun hier niet?’ viel de Roshi uit naar Sogen. Er volgde een hele tirade in rap Japans, waarvan ik natuurlijk geen woord begreep, maar waaruit ik in ieder geval kon opmaken dat de Roshi not pleased was. Sogen reageerde – geheel conform de traditie – alleen maar met ‘hai’. En gelijk daarna bij de kaisando – de kleine tempel voor de founding fathers van Sogenji – was het alweer raak. Blijkbaar stond de grote metalen wierookhouder niet helemaal goed. Met een driftige ruk zette de Roshi hem recht, waarna Sogen natuurlijk weer de volle laag kreeg. En ook op de begraafplaats achter de hondo en daarna in de kentan stak de Roshi niet onder stoelen of banken dat hij de hele ceremonie maar een rommeltje vond. Sogen’s ‘hai’ klonk steeds zachter en het zweet druppelde van zijn voorhoofd.
En tenslotte stonden we aan de rand van de vijver. Op één van de rotsblokken in de vijver had in het verleden ooit een klein tempeltje gestaan. Het tempeltje zelf was al jaren geleden verdwenen, maar niettemin werd ook daar ieder jaar nog Dai Hi Shu gereciteerd. De Roshi nam plaats achter het altaartje dat daar speciaal voor deze gelegenheid was neergezet. Sogen stond ernaast, ineengedoken. Hoewel hij in werkelijkheid bijna twee koppen groter was dan de Roshi, leek hij nu haast kleiner te zijn. Klaar om de zoveelste donderpreek van die dag te ontvangen.
Na de sutra keek de Roshi Sogen ineens recht in de ogen aan, een paar seconden lang. Zonder verder iets te zeggen, maar met een sarcastisch, bijna duivels glimlachje om z’n mond. Zoiets als: ‘Sukkel, ben je er tóch weer ingetrapt…’ Maar eigenlijk gold dat natuurlijk voor ons allemaal. Want hadden we tijdens de ceremonie niet allemaal ‘op onze tenen’ achter de Roshi aangelopen, bang om hem wéér kwaad te maken? Bang om iets fout te doen, ook al had niemand een idee wat?
Maar in Hokuozan is de Roshi dus heel anders. Eigenlijk is hij altijd precies zo, als dat voor de mensen om hem heen het beste is. In Japan dus een strenge zenmeester, en in Duitsland vriendelijk en vrolijk. Voor mij was het bijna een opluchting om dat te ontdekken. Want in Japan had ik het me wel afgevraagd: als de Roshi met al zijn boosheid nou het voorbeeld van een verlicht mens is, wil ik dan ook wel zo worden? Is een zenmeester niet ook vergevingsgezind en mededogend? Maar ik begrijp nu dat mededogen soms juist ook ‘bars en grillig zijn’ is.
‘Willen jullie de Roshi nog even gedag zeggen?’ vroeg ShoE, toen Steven en ik op het punt stonden om na een osesshin in Duitsland weer naar huis te gaan. Ze klopte op z’n deur en na het ‘hai’ van de Roshi deed ze die open. De Roshi was bezig zijn kleren op te vouwen. ‘De Hollanders willen nog even gedag zeggen,’ zei ShoE. ‘Oh ja,’ zei de Roshi. We hebben een minuut of tien heel gemoedelijk over van alles en nog wat staan praten. Over mensen in Sogenji: Chisan, Hosan, Yamato, die besloten had om monnik te worden. Over Nederland en de tijd die de Roshi op de Slangenburg in Doetinchem had doorgebracht. Of we er in januari weer bij zouden zijn in Hokuozan, en dat we ook welkom waren om voor de Rohatsu naar Sogenji te komen… Tien minuten, dat was langer dan dat ik hem in Japan ooit gesproken had.
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek