Steeds vaker komt er uit mijn draagbare telefoon een piepje, een herinnering voor een sterfdag van een geliefd mens uit mijn leven. Grootouders, ouders, zus en broer, schoonouders, zwagers, schoonzussen, kinderen van vrienden, vrienden, collega’s. Mensen die ik gekend heb. Ik heb die data zelf ingevoerd in die telefoon om de juiste sterfdag te traceren. Vroeger stak ik dan een wierookje op, maar daar ben ik mee gestopt omdat die rook kankerverwekkend schijnt te zijn. En ik niet wil dat er voor mij gepiept wordt. Nu nog zijn er periodes dat er geen waarschuwingen uit de gsm komen maar ik verwacht een toename doordat ik zelf ouder word. Als een soort SOS, save our souls. De achter mij liggende weg, geplaveid met grafzerken en urnen. Gedenk te sterven.
De laatste tijd denk ik regelmatig na over sterven en dood. Waarom weet ik niet. Ja, ik kan er wel van alles bij bedenken, corona, stramme gewrichten, reuma, milieu, de ondergang van de mensheid, chaos, oorlog, Donald Trump, maar ik denk zelf niet dat dit de bronnen zijn. Misschien is het weer er debet aan, soms lijkt het wel herfst. Of het gevoel van dat ‘mijn leven voorbij is gevlogen’. De dagen, weken, maanden en jaren, ze vlieden als een schaduw heen, als een bliksem seconde. Een knipoog.
Vaak doet het sterven mij niks, het hoort zo bij het leven. Dan weer ben ik verdrietig omdat ik mensen die van mij houden achter laat. Ik wil ook niet dood op een wc gevonden worden. Als ik me soms lichamelijk wat minder voel na zwaar getafeld te hebben ga ik niet naar het toilet. Ik ken redelijk wat mensen die op die plek de laatste adem uitbliezen. Ja, ze hebben hem/haar gevonden op de wc.
Mijn twee kleinzoons hebben beloofd dat ze heel hard zullen huilen als ik dood ben. Dat heeft de oudste mij toegezegd toen we samen een keer over de dood spraken.
De dood is er in vele gedaanten. Zo reed een politiechef op zijn racefiets op een van de Waddeneilanden tegen een koe en overleed. Een vakantievriend stierf in een bos nabij Tilburg nadat een boom die hij aan het omzagen was op zijn hoofd terecht kwam. En een penningmeester van een organisatie viel met zijn hoofd tegen een stoeprand en was op slag dood.
Soms denk ik aan de boeddhistische beoefening die ik met mijn boeddhistische leraar deed en waarin het lichaam werd ontleed in zachte en harde delen, vocht, gal en bloed. Keurig neergelegd want het spul moest ook weer in de goede volgorde worden samengesteld. Ik vond dat wel een interessante oefening- geeft inzicht in hoe kwetsbaar het lichaam van een mens is, maar ook hoe prachtig door de natuur geregeld. Meestal zit alles op de goede plek. Die oefeningen duurden vrij lag, als het spul weer gemonteerd was dronken de studenten met de leraar een kopje thee.
Ik geloof niet in een bestaan na de dood, een hemel of hel of wedergeboorte. Dat zijn verzinsels van en voor bange mensen. Een soort spirituele oplevensverzekering, kerken zijn er rijk door geworden met de aflaat. Het boeddhisme zegt: leef in het nu.
Het fenomeen dood is merkwaardig. Wij mensen zijn tot grote dingen in staat, gaan naar de maan, naar Mars, maar de levensboom verliest voor ieder toch zijn bladeren. We moeten wel voorzichtig zijn met iemand dood te verklaren. Toen ik hoofdredacteur van een vakblad voor zwemonderwijzers was, sprak ik een verpleegkundige van de GGD die bij het lichaam van een drenkeling stond. Het slachtoffer had een uur onder water gelegen in een zwembad, was uit het bassin gehaald, onderzocht en doodverklaard. Hartstikke dood. De dode lag op op een baar, klaar om de koelcel ingeschoven te worden. Een label met naam aan de grote teen. En net voordat het dode slachtoffer de koelcel in ging, zag de verpleegkundige de grote teen van de dode bewegen. De dode was niet dood. Wat gebeurde er? Na het verdrinken kwam het lichaam onder water in het bassin in een overlevingsmodus terecht, het hart pompte nog maar een keer in de zoveel tijd en voorzag alleen de hersenen van bloed. Het lichaam koelde af. Na de ontdekking van de bewegende teen werd het slachtoffer heel langzaam weer op temperatuur gebracht en leefde nog lang en gelukkig. Het nare is dat vermoedelijk andere drenkelingen dood zijn verklaard, er geen verpleegkundige in de buurt was om een bewegende teen te zien, en zijn begraven of gecremeerd. Sindsdien zijn er andere richtlijnen voor het behandelen van drenkelingen.
Heel vroeger stonden er op de kerkhoven (begraafplaatsen) kleine koepeltjes met een bel en klepel. Die kon met een ketting vanuit het graf, de doodskist, worden geluid. Was je schijndood, dan liet je dat weten. Wel lastig als de nabestaanden de erfenis al hadden verdeeld. Kon je dan klepelen tot je een ons woog?
Ik vind een doodskist, de houten jas, niet prettig. Alleen de naam al. De eerste man van mijn oma Sophia, de moeder van mijn vader, had een doodskistenmakerij in de Meidoornstraat in Rotterdam-Noord. Als ik als kind naar mijn grootouders ging die in die straat woonden rende ik hard voorbij de werkplaats waaruit het geluid van zagen en timmeren kwam. Voor die arbeiders was het hout, zes planken. Voor mij de verpakking van de dood. Brrrr.
Toen ik een puber was dacht ik dat ik niet ouder zou worden dan dertig. Het was voor mij een aansporing om snel veel te doen, alles uit het leven te halen wat er voor mij in zat. Ik werd dertig en hield als vader mijn pasgeboren dochter in de armen. Ik was het kritieke meetpunt voorbij. Niks is heerlijker dan een baby te knuffelen. Die kleintjes ruiken zo lekker, behalve als ze gepoept hebben.
Ik was een paar weken geleden op een herdenkingsdag en vertelde aan iemand dat bij mijn zus darmkanker was geconstateerd en dat ze geopereerd zou worden. We waren er kapot van. Die iemand vroeg gelijk hoe oud mijn zus was alsof doodgaan voor een ouder iemand voor haar omgeving minder erg is. Ik werd gewoon opstandig en weigerde de leeftijd van mijn zus te noemen. Als zij er niet meer zou zijn zou dat voor mij van grote betekenis zijn. Nu delen we samen een verleden, herinneringen.
Ik word in een graf in een bos in Beekbergen begraven, het graf is er al, ik hoef alleen maar dood te gaan. Aan de stam van een boom bij dat graf hangt een vogelhuisje. Elk jaar vliegen er jongen uit. Er zijn miljoenen vogels in Nederland. Maar je ziet bijna nooit een dode vogel op straat, in de tuin, in een bos, in een rivier, een sloot. Waar sterven ze?
Moedig voorwaarts!
BIJSLUITER: het lezen van deze columns kan leiden tot groot geestelijk ongemak, woedeaanvallen, depressies, onbeheerst gedrag, angstaanvallen, maagzuur, zweten, ongeloof, twijfel aan eenieder, straatvrees, lange tenen en het geloof in het eigen gelijk. Bij de lezers. Scheldpartijen en een onbedwingbare drang om te reageren zijn waargenomen. Sommigen willen mij corrigeren. Of bedanken. Of prijzen. De drang om in verzet te komen is waargenomen, het abonnement op te zeggen. Sommigen besluiten de krant niet meer te lezen, of te boycotten. Er kwaad over te spreken. Te janken of te vloeken. De straat op te gaan om te demonstreren maar niet weten waartegen. Het boeddhisme de rug toe te keren. Of aan de drugs te gaan. En zo gaat het maar door.