Ik bel aan bij een huis gelegen op een van de mooiste plekjes in Bunkerstad: een enorme drijvende bok voor de deur, de geur van een haven, indrukwekkend. Een mij bekende vrouw doet de deur open. Ik sluit ‘m. De gang door en de deur van de woonkamer wordt geopend. Ondanks de enorme hitte buiten is het koel binnen, een trui zou niet misstaan. Twee zogenoemde opvanghonden, die niet meer in de opvang zitten maar huisdieren zijn geworden, komen aangerend en blaffen en grommen tegen de Goedmoedige Reus die er raar uitziet met zijn blauwe anti corona handschoenen en een wit mondkapje voor het gelaat. Ze moeten hem van eerdere ontmoetingen kennen maar herkennen hem niet. De Reus, een ervaren kynoloog, is niet bang maar denkt wel: ze zullen me toch niet bijten. Hij zegt: Hallo jongens, rustig an. De oudste hond is het meest indrukwekkend in zijn geblaf, de uit de kluiten gewassen pup, met het hoofd van een vechthond, imiteert. De Goedmoedige gaat in de tuin op een stoel aan tafel zitten. De oudste hond nadert hem voorzichtig en snuffelt aan de blauwe handschoenen en accepteert hondenkoekjes van de Reus. Maar hij blijft waakzaam. De Reus ook. De nacht ervoor was de oudste hond bijna dood door het inslikken van een steen. Zijn ogen draaiden als van een stervende drugsverslaafde. De onmiddellijk geraadpleegde dierenarts duwde de steen verder, het wachten is nu op het moment dat de steen het darmkanaal verlaat. Zo niet dan wacht een operatie. De jonge hond maakt opeens rare geluiden daar in die tuin aan het water. Hij heeft een steen ingeslikt. Bij vertrek blaffen de honden weer, maar korter nu tegen de man met het mondkapje en de blauwe handschoenen. Ze weten wat er van honden verwacht wordt: een blafje op z’n tijd. Dag honden, zegt de Reus.
Moedig voorwaarts!