1. Lezen is geen weten
Stel dat je vastzit in een bibliotheek.
Dat je alleen maar kan lezen.
Dat alles wat je weet uit boeken komt.
Ook alles wat je weet van de relatie tussen boek en werkelijkheid.
1. Soms lees je dat boeken de werkelijkheid weerspiegelen.
2. Soms lees je dat de werkelijkheid heel anders is.
3. Soms lees je dat de werkelijkheid onkenbaar is.
4. Soms lees je dat boeken de enige werkelijkheid zijn.
Je leest van alles en nog wat, maar als je nou alleen maar kan lezen, hoe moet je dan weten wat werkelijk is?
Lezen is tenslotte geen weten.
Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gelezen hebt waar was?
2. Dromen is geen weten
Stel dat je aan bed gekluisterd bent.
Dat je alleen maar kan dromen.
Dat alles wat je weet uit dromen komt.
Ook alles wat je weet van van de relatie tussen droom en werkelijkheid.
1. Soms droom je dat dromen de werkelijkheid weerspiegelen.
2. Soms droom je dat de werkelijkheid heel anders is.
3. Soms droom je dat de werkelijkheid onkenbaar is.
4. Soms droom je dat dromen de enige werkelijkheid zijn.
Je droomt van alles en nog wat, maar als je nou alleen maar kan dromen, hoe moet je dan weten wat werkelijk is?
Dromen is tenslotte geen weten.
Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gedroomd hebt waar was?
3. Denken is geen weten
Stel dat je opgesloten bent in je geest.
Dat je alleen maar kan denken.
Dat alles wat je weet uit je hoofd komt.
Ook alles wat je weet van de relatie tussen gedachte en werkelijkheid.
1. Soms denk je dat gedachten de werkelijkheid weerspiegelen.
2. Soms denk je dat de werkelijkheid heel anders is.
3. Soms denk je dat de werkelijkheid onkenbaar is.
4. Soms denk je dat gedachten de enige werkelijkheid zijn.
Je denkt van alles en nog wat, maar als je nou alleen maar kan denken, hoe moet je dan weten wat werkelijk is?
Denken is tenslotte geen weten.
Of wou jij beweren dat alles wat je ooit gedacht hebt waar was?