‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
In de Maha-Saccaka-Sutta MN 36 geeft de Boeddha, naar aanleiding van een discussie met Saccaka Aggivessana, een uitvoerig verslag over zijn eigen zoektocht en de nutteloosheid van de extreme ascese waaraan hij zich een tijd lang onderworpen had. Daarbij zet hij uiteen hoe hij door het beoefenen van meditatie tot ontwaken kwam.
Hieronder volgt het verhaal van Ilie Cioara. Een doodgewone jongeman die leefde in het naoorlogse communistische Roemenië. Geen monnik of kluizenaar; niet geïnteresseerd in spiritualiteit of op zoek naar verlichting. En toch loopt zijn verhaal parallel met wat de Boeddha in de Maha-Saccaka-Sutta vertelt.
Ik laat hem zelf zijn aan het woord. De tekst in de kaders geeft toelichting en verwijst naar passages in de Pali-Canon.
Ilie Cioara ( gestorven in 2004) groeide op in Roemenië als zoon van een welgesteld landbouwersgezin. Zijn ouders gaven hem een gewone opvoeding met respect voor de medemens, zonder discriminatie.
Hun leven werd sterk beïnvloed door de tragedie die hen na de tweede wereldoorlog trof. Het land leed onder de ergste vorm van tirannie: de communistische dictatuur.
Een minderheid van een paar honderd, vooral buitenlandse communisten hadden, met de hulp van Sovjettanks, de touwtjes in handen.
Ilie werkte als ambtenaar en stond, zoals vele van zijn collega’s, afkeurend tegen de brute fors die gebruikt werd om het land en zijn inwoners te controleren.
Door hun uitspraken en visie werden zij gaandeweg beschouwd als potentiële vijanden van de communistische partij. Zij werden stelselmatig opgespoord en in één van de vele gevangenenkampen opgesloten. Ilie dook onder in het huis van zijn ouders, in het dorpje Vartop.
Vanaf augustus 1948 en dit voor een periode van bijna drie jaar, verborg hij zich op het zoldertje boven de keuken. Het was een kleine halfdonkere, lage ruimte; zo laag dat hij niet anders kon dan urenlang stil op zijn rug liggen.
Ilie Cioara in zijn eigen woorden:
Cioara: “Wat doe je als je de hele dag stil op je rug ligt? Je begint na te denken over jezelf en je leven. Wat ik wel en niet gedaan had; wat ik had kunnen doen. Ik dacht na over mijn onvervulde wensen en verlangens. Ik evalueerde mijn leven en toestand; koesterde vage hoop maar had vooral veel spijt over hoe alles gelopen was. Ik voelde me ellendig.
Maar stilaan kwamen er korte momenten van stilte. Momenten waarin alle gedachten stopten en er een vorm van sereniteit ontstond.
En toen gebeurde er iets onverwachts.
Het was een heldere maanverlichte nacht. Me volledig bewust van wat er gebeurde bevond ik me plots, los van mij fysieke lichaam, zwevend in de voortuin. Ik wist perfect waar mijn fysiek lichaam was en ik was ook niet verbaasd over wat me overkwam. Door er enkel aan te denken verplaatste ik me zwevend voor- en achteruit. Tot een angstgevoel me plots overviel en ik als het ware terug naar mijn lichaam werd gezogen. Mijn astraal lichaam, dat dezelfde vorm als mijn fysieke lichaam had, maar bestond uit kleine lichtpuntjes, bundelde zich als een slang en kronkelde terug in mijn stoffelijk lichaam dat op hetzelfde moment terug tot leven kwam. Mijn hart bonsde hevig en ik werd overweldigd door een euforisch gevoel. Het was geen droom, ik herinnerde me alles klaar en duidelijk.”
Wat Ilie hier beschrijft is het zogenaamde astrale reizen, ook wel uittreding genoemd. Deze term wordt gebruikt voor het paranormaal verschijnsel waarbij het astraal lichaam (soms ook aangeduid als ziel of bewustzijn) uit het lichaam treedt. Dit astraal lichaam ‘reist’ dan bewust door verschillende ‘astrale dimensies’.
Iets gelijkaardigs vinden we beschreven in de Pali-Canon. In de Samyutta Nikaya 51.22* lezen we het volgende:
“Eens verbleef de Verhevene in Savatthi, in het Jetavana, het park van Anathapindika. Toen dan ging de eerwaarde Ananda naar de Verhevene toe.
Bij hem gekomen groette hij hem eerbiedig en zette zich ter zijde neer. Ter zijde gezeten zei hij dit tot de Verhevene: Heer, herinnert u zich dat u ooit door magische kracht, met een uit geest gemaakt lichaam naar de Brahma-wereld bent gegaan? Ja, Ananda, dat herinner ik me. (…)
Heer, dat u in staat bent door magische kracht met een uit geest bestaand lichaam naar de Brahma-wereld te gaan, dat is buitengewoon van u!(…)
Voleindigden, Ananda, zijn wonderbaarlijk en ze zijn begiftigd met wonderbaarlijke eigenschappen.”
Dan gaat de Boeddha verder in op deze wonderbaarlijke eigenschappen en verzekert Ananda dat dit niets speciaals is en dat iedereen die tot ontwaken komt deze eigenschappen ontwikkelt.
In de Samyutta Nikaya 51.11 par.7* somt hij de magische krachten van een verlichte op:
“Terwijl hij één was, wordt hij meervoudig; terwijl hij meervoudig was, wordt hij weer één; ongehinderd verschijnt en verdwijnt hij, gaat door wanden en muren en door bergen, als door lucht; hij duikt onder in de aarde en komt weer naar boven, als in water; hij gaat op het water, dat niet uit elkaar gaat, zoals op de aarde; hij gaat met gekruiste benen door de lucht, als een gevleugelde vogel; hij raakt de zon en de maan, die van zo grote macht en kracht zijn, met zijn handen aan en bevoelt ze; tot aan de Brahma-wereld laat hij zich met zijn lichaam gelden.”
Cioara:
“Vanaf dat moment werd mijn oncomfortabel zoldertje een waar paradijs. Ik had een uitzonderlijke bezigheid gevonden. Door deze ervaring had het leven aan mij onthuld dat de dood niet bestaat, dat dit enkel een andere vorm van leven was. Gewapend met deze zekerheid begon ik de astrale wereld, de wereld na de zogenaamde dood, te verkennen.
Naarmate ik meer ervaring kreeg, werd ik stoutmoediger. Zo wenste ik tijdens een astraal ‘uitstapje’ wat meer te weten over mijn verleden. Er werden mij fragmenten van mijn vroegere levens onthuld. Wat de vorm van mijn astraal lichaam betrof, deze was toen telkens anders. Maar wel was ik in elk vorig leven een man geweest.”
Het kennen van vroegere levens vinden we ook terug in het verlichtingsverhaal door de Boeddha zelf vertelt: Maha-Saccaka-Sutta MN 36 par. 38* :
“Toen mijn geest aldus geconcentreerd, geheel zuiver, geheel gelouterd, smetteloos, ontdaan van affecten, buigzaam, werkbaar, stabiel en onbeweeglijk was geworden, richtte ik hem op de kennis die bestaat uit de herinnering aan vroegere verblijfplaatsen, namelijk één leven, twee levens, drie levens, vier levens, vijf levens, tien levens, twintig levens (…). Op die en die plaats heette ik zo en zo, hoorde ik tot die en die familie (…). Toen ik dan uit dat bestaan wegviel, ben ik hier verschenen. Aldus herinnerde ik mij in bijzonderheden en details vele verschillende vroegere verblijfplaatsen.”
Cioara:
“In mijn overmoedige onwetendheid wou ik op een keer God ontmoeten en uitte dus die wens. Ik werd omhoog getrokken en tijdens deze opgang verloor ik geleidelijk mijn astraal lichaam tot er alleen maar één enkel puntje van puur bewustzijn overbleef. Ik kwam tot stilstand in een zee van lichtende puntjes zoals het mijne. Elk puntje bewoog onafhankelijk naar eigen wens. Toen eindigde de ervaring. Ik keerde rechtstreeks terug in mijn lichaam en ervoer een volkomen gelukzaligheid. Een staat van werkelijke vreugde, zonder gedachten, verlangens en voorstellingen.”
“Een staat van werkelijke vreugde, zonder gedachten, verlangens en voorstellingen”.
Daarover vertelt de Boeddha in de Maha-Saccaka-Sutta MN 36 par. 35*:
“Door het tot rust komen van nadenken en overwegen [ = het eerste meditatiestadium ] bereikte ik innerlijke vrede en eenpuntigheid van geest; ging ik het tweede meditatiestadium binnen, dat vrij is van nadenken en overwegen, uit concentratie geboren is en gekenmerkt wordt door vreugde en geluk en verbleef daarin.”
Cioara:
“Een paar minuten later begon het denkproces opnieuw en ik zei tegen mezelf: “Eigenlijk is er, buiten het zien van al die lichtende puntjes, niets bijzonders gebeurd.” Het is pas veel later dat ik besefte dat ik tijdens die reis ook de astrale wereld had verlaten en dat ik in de Kosmische Energie verbleven had; de Kosmische Energie die alles verbindt en voorbij alle voorstellingen ligt.”
Een gelijkaardig taalgebruik vinden we terug in de indeling van de kosmos, zoals beschreven in de Pali-Canon.
Deze bevat 31 werelden, gegroepeerd in drie sferen (dhatu), waarin men, volgens zijn/haar karma, in kan herboren worden.
Tot de hoogste sfeer behoren o.a. ‘de sfeer van de Oneindigheid van het Kosmische Bewustzijn’, ‘de sfeer van Nietsheid’ en ‘de sfeer van Noch-Voorstelling-noch-geen-Voorstelling’
[ De verzameling van middellange leerredes Deel 1 pag. 67 ev. De Breet & Janssen ].
Cioara:
“In 1951 werd ik gearresteerd, berecht en veroordeeld tot 6 jaar werkkamp. Een jaar later werd ik naar Saligny gebracht waar ik mee moest werken aan de bouw van een nieuwe gevangenis. Tijdens die periode had ik weinig kans om astraal te reizen. Door het zware fysieke werk en slechte voeding kreeg ik bloedarmoede en woog ik nog maar 43 kg.
In 1956 werd ik uit de gevangenis ontslagen en vestigde ik me in Bucharest. Daar kwam ik in aanraking met een spiritistische groep. Dr. Ionel Ionescu Vladesti hielp me mijn kennis over astraal reizen te verdiepen door mij boeken over dat onderwerp te geven. Ik verslond ze.
Op een van mijn astrale reizen ontmoette ik een man die, uitgezonderd van zijn hoofd, volledig omwikkeld was met een deken. Hij vertelde me dat hij na zijn dood gecremeerd werd, maar dat de grote hitte van de verbrandingsoven zijn astraal lichaam had aangetast.
Na het overlijden blijft het astraal lichaam nog een tijd verbonden met het fysieke en was daarom bij de crematie beschadigd geraakt. Een tijd later ontmoette ik de man opnieuw en bleek dat zijn astraal lichaam zich langzaam hersteld had.”
Dit komt overeen met de – vooral Tibetaanse – boeddhistische raadgeving om het lichaam van een overledene nog enige tijd onaangeroerd te laten.
Het stervensproces begint met het zogenaamde ‘oplossen’ van de verschillende elementen (aarde, water, vuur, lucht) waaruit het lichaam is opgebouwd. Na dit oplossen treedt de klinische dood in. Vervolgens lossen de verschillende aspecten van de geest op. Het stervensproces eindigt wanneer de subtielste energie tezamen met het subtielste bewustzijn het lichaam verlaat; dit kan enkele dagen zijn nadat de klinische dood is ingetreden.
[‘Over sterven en daarna’. www.maitreya.nl ]
Cioara:
“Een entiteit zei me eens: “Weet je, hier hebben dieven de sleutels van hun eigen gevangenis.”
Hiermee bedoelde hij dat iemand die slechte daden had gesteld hiervoor niet eeuwig gestraft wordt maar door een bewustwordingsproces gevolgd door oprechte spijt bevrijd kan worden.
Over het algemeen gesproken, wanneer we sterven en overgaan naar de andere wereld, confronteert het Heilige in ons, ons met onze goede en slechte daden van het voorbije leven. En naargelang de balans ervaren we die wereld dan als onprettig of gelukzalig.
Ons bewust worden van wat we gedaan hebben, gevolgd door oprecht spijt, bevrijd ons van de boetedoening. De pijn van deze boetedoening wordt in ons ‘persoonlijk zelf’ ingeprent zodat de kans bestaat dat we in onze volgende wedergeboorte minder geneigd zijn om te hervallen.
Het Heilige in ons wil dat we gelukkig zijn. De zogenaamde boetedoening is een daad van liefde met de bedoeling onszelf te vervolmaken.”
De hel is in het boeddhisme geen eeuwigdurende straf maar een training. Hoe lang het verblijf in één van de hellewerelden ook mag zijn de persoon zal er vroeg of laat terug uit oprijzen. Net zo zal iemand die door zijn goed karma in een godenwereld herboren wordt daar ook ooit weer uit wegvallen.
Cioara:
“Zoals ik al zei had ik alle boeken over astraal reizen, die ik maar te pakken kreeg, gelezen. Wat ik hieruit geleerd had was onder andere het gebruik van het kruisteken als wapen tegen negatieve entiteiten. Het effect was verbluffend.
Eenvoudig, zoals een priester met de hand een kruisteken maken, was voldoende om een groep vijandige entiteiten uiteen te drijven. Nu ik deze handeling als verdediging ontdekt had werd astraal reizen nog aangenamer en vooral avontuurlijker. Maar na een tijd begon ik het gebruik van dit teken als agressief aan te voelen. En toen ik nog eens omringd werd door negatieve entiteiten besefte ik dat het gebruik van het kruisteken een even grote daad van agressie was als hun dreigende houding. In een plotse opwelling liet ik mijn armen zijwaarts zakken als in een houding van overgave en zei: “Mijn broeders, ik ben een menselijk wezen, naar jullie wereld gezonden om die en die te zoeken; alstublieft help me.” Na enige aarzeling lieten de entiteiten hun agressieve houding varen en zeiden tot elkaar: “Kom laten wij hem helpen.”
Door mij volledig in liefdevolle vriendelijkheid voor de ander open te stellen, veranderde hun houding tegenover mij volledig.”
Liefdevolle vriendelijkheid (metta) is één van de vier Brahma-vihara’s of ‘goddelijke vormen van verwijlen’.
Terwijl de meeste meditaties van de buitenwereld naar binnen leiden, zijn de Brahma-vihara’s gericht op de wereld en de maatschappij. De aanduiding ‘meditatie’ lijkt dan ook slechts gedeeltelijk van toepassing op deze oefening; het is treffender van ‘doordringen’ te spreken.
In de Tevijja-Sutta DN 13 par. 76 ev. geeft de Boeddha volgende methode: “Een bhikkhu gaat op een eenzame plaats in meditatiehouding zitten en brengt zijn geest tot rust, zodat niets meer invloed op hem heeft. Daardoor ontstaan in hem geluksgevoel en concentratie.
Met een geest vervuld van liefdevolle vriendelijkheid (metta) doordringt hij zo lang mogelijk één windstreek, evenzo de tweede, de derde en de vierde. Aldus doordringt hij de hele wereld zo lang als mogelijk overal, alom, naar boven, naar beneden en horizontaal, met een geest vervuld van liefdevolle vriendelijkheid, wijds, groots, onmetelijk, vrij van haat en vrij van boosaardigheid. Op dezelfde wijze doordringt hij vervolgens de hemelstreken met mededogen (karuna),medevreugde (mudita) en gelijkmoedigheid (upekha).
Cioara:
“Dit voorval had aangetoond dat minder geëvolueerde entiteiten – duivels, zoals de Kerk hen noemt – ons mededogen, vriendelijkheid en begrip nodig hebben en niet vervloekingen en agressieve handelingen zoals bij duiveluitdrijvingen gebruikelijk is. Deze zogenaamde duivels hebben behoefte aan onze liefde en begrip, want in ieder van deze minder ontwikkelde wezens schuilt dezelfde goddelijk vonk als in de meer fortuinlijke wezens die de sferen van het Sublieme, de verlichting, hebben bereikt.
De volgende jaren beoefende ik verschillende vormen van ‘spirituele vervulling’. De eerste methode, stammend uit de christelijke mystiek bestond uit het voortdurend reciteren van het gebed van Jezus.”
Het Jezusgebed heeft zijn wortels in de oosters-orthodoxe traditie. Traditioneel gaat het: “Here Jezus Christus, Zoon van God, ontferm U over mij.” De beoefening bestaat er in om dit gebed zo vaak te bidden – eerst hardop en later in het hart – dat het op den duur als het ware voortdurend als vanzelf in het binnenste tot klinken komt. Je kan het vergelijken met het voortdurend reciteren van een mantra.
Cioara:
“Ik werd een soort van monnik en ik leidde een leven van ontbering in de hoop op de bevrijding van mijn ziel. Na jarenlang praktijk raakte ik in de knoop, was ik ontevreden met mezelf en speelde ik met de gedachte om alles op te geven.”
Deze passage is gelijklopend met de periode die, de toen nog bodhisattha Siddhattha, in doorgedreven ascese doorbracht [voor de volledige beschrijving: Maha-Saccaka-Sutta MN 36*]
Zowel Ilie als de (latere) Boeddha komen tot de conclusie dat extreme ascese geen oplossing biedt.
Cioara:
“Toen ik besefte dat mijn succes bij het astraal reizen en de schijnbare waardigheid en aanzien die ik daardoor bij mijn vrienden verkregen had ook uitingen van mijn bedrieglijk ego waren stond ik met mijn rug tegen de muur en kwam er uiteindelijk vrede in mijn hart en rust in mijn geest.
Als je volledig in de verdrukking bent en geen kant meer op kunt volgt er stilte, overgave en het aanvaarden van je machteloosheid.
Misschien moest ik in plaats van actief naar bevrijding te streven gewoon passief worden en de geest tot rust laten komen.”
Toen de (latere) Boeddha, beseffend dat ascese geen uitweg bood, nadacht over de weg naar bevrijding herinnerde hij zich een ervaring uit zijn jeugd. Toen, ettelijke jaren daarvoor, terwijl zijn vader eens eigenhandig de akker ploegde, zat hij, Siddhattha, aan de akkergrens in de schaduw van een rozenappelboom en was daarbij ongewild in een toestand van bevrijding van onheilzame gevoelens geraakt; in een met nadenken verbonden, vreugdevol, in zichzelf verzonken zijn.
[ Maha-Saccaka-Sutta MN 36 par. 31* ]
Cioara:
“Vanaf toen begon ik ‘zelf-kennen’ te beoefenen; door simpelweg me in volle aandacht bewust te worden van de reacties in mijn geest. Door mijn geest gade te slaan ontdekte ik dat elke gedachte, verlangen, voorstelling of emotie zijn eigen energie en momentum heeft.
Stilaan begon het constante heen en weer springen van mijn geest te verminderen, verzwakte de intensiteit van mijn gedachten en verdwenen sommige van mijn verlangens en begeerten zonder sporen na te laten of terug te keren. Deze duidelijke, onweerlegbare effecten versterkten mijn vertrouwen in deze simpele praktijk van aandachtigheid.
Op een morgen [1971] bemerkte ik tot mijn grote verwondering dat ik psychisch compleet anders functioneerde dan bij het slapen gaan, de avond daarvoor.
Ik functioneerde als een geheel; lichaam en geest waren één. De heldere en niet-persoonlijke-aandacht gaf mij zowel sereniteit en innerlijke vrijheid als energie en leiding in al mijn (re)acties op de zich aan mij op dat moment voordoende omstandigheden.
Zonder er bewust naar te streven was ik totaal veranderd.”
Ilie was helemaal niet bewust op zoek naar verlichting.
De omstandigheden hadden voor een doorbraak gezorgd. De omstandigheden hadden ervoor gezorgd dat ‘de wolken openbraken en de zon erdoor heen scheen’, zoals Stephen Batchelor het beschrijft in zijn boek “Het geloof in de twijfel”**:
“Je ligt op de top van een heuvel. Je staart naar de bewolkte hemel; wacht erop dat de bewolking breekt. Maar de grijze wolken bewegen nauwelijks. En er is niets dat je kunt doen om die trage massa in beweging te krijgen. Iedere poging is zinloos. Wat ook je geestestoestand mag zijn, de wolken drijven op hun eigen moment uit elkaar om de stralen van de zon door te laten.
Speelt een persoonlijke inspanning dan helemaal geen rol? Hoe meer voorbereid en wachtende je bent, des te meer zul je in staat zijn om van het breken van de zon door de wolken te profiteren. De inspanning is dus het volhardende aandachtige wachten. En volharden in wachten betekent geduldig zijn. Als je ongeduldig bent, laat je, je afleiden en word je onrustig. Dan zal het moment dat de zon doorbreekt je ontgaan. De wolken zullen zich weer even onopvallend aaneengesloten hebben als dat ze uit elkaar gingen om het licht van de zon even te laten schijnen.”
Cioara:
“Tussendoor zou ik even willen vermelden hoe, naar mijn mening, ons ego en de specifieke daaraan verbonden manier van denken wordt gevormd.
In het begin leefden de mensen in directe communicatie met de natuur en met de totaliteit van het leven. Ze werden geleid door hun intuïtie bij het vinden van voedsel en het overleven in de grillige en onvoorspelbare natuur.
Maar op een dag zag iemand zijn gezicht weerspiegeld in het wateroppervlak; keek dan rond naar zijn medewezens, zag dat zij anders waren en kreeg een gevoel van eigenheid, van individualiteit. Het fundament voor het ego was gelegd.
Dit ‘iemand zijn’ werd belangrijker en belangrijker. Veel belangrijker dan het leven in harmonie met de Natuur; want ‘ik’ weet tenslotte wat voor ‘mij’ het beste is. Het individu begon zich te vergelijken met de anderen: “ik ben mooier (of juist niet), sneller, een betere jager…” Dit fenomeen kwam nog meer op de voorgrond toen de drang naar bezit en de daaraan gekoppelde begeerte groeiden. Zo ontstond er een maatschappij die volledig is gebaseerd op ‘mijn’ en ‘ik’. En dit proces zet zich, tot op de dag van vandaag, in stijgende lijn voort.
Hoe kunnen we deze evolutie een halt toeroepen?
Door ons af te vragen: “Ben ik dit fysieke lichaam?”
Nee, dit ben ik niet.
Het fysieke lichaam heeft een begin, gevolgd door een periode van groei en ontwikkeling, daarna een verval, om uiteindelijk te eindigen als een handvol as of grond. De astrale reizen hadden mij onomstotelijk getoond dat dit lichaam slechts een omhulsel is, zoals een stuk stof. Het wordt weggegooid als het versleten of beschadigd is.”
“Ik ben dit lichaam niet.”
Uddesavibhanga-Sutta MN 138 par. 20*:
“Een goed getrainde leerling, goed getraind in de leer van de edelen, beschouwt het lichaam niet als het zelf, het zelf niet als het lichaam, het lichaam niet als in het zelf en het zelf niet als in het lichaam.
Als zijn lichaam dan in ongunstige zin verandert, raakt zijn bewustzijn niet gepreoccupeerd met die verandering, neemt dit zijn geest niet in beslag. Hij wordt niet angstig, raakt niet gekweld of vol verlangen en raakt niet geagiteerd. Waarom niet? Omdat hij zich niet met zijn lichaam identificeert.”
Cioara:
“Ben ik dan mijn geest; mijn geheugen; dewelke mijn psychische zelf vormt? Heeft deze geest een continuïteit?
Nee, dat ben ik niet.
Tussen twee gedachten is er – hoe klein ook – een leegte, een pauze, een afwezigheid van de geest en tijdens een diepe, droomloze slaap bestaat er geen geest. Het is pas als we wakker worden dat onze geest zijn eindeloze omzwervingen weer aanvat.
Onze geest – met de daaruit voortvloeiende gedachten – is in voortdurende verandering. Wat we eerst belangrijk en waardevol vinden wordt later bijkomstig of te verwaarlozen. Wat we als waar aanzien, beschouwen we later als een leugen. Alle oordelende gezichtspunten en opinies behoren tot het domein van de geest.
Wanneer we dus niet op ons lichaam als blijvend kunnen rekenen en beseffen dat onze rusteloze geest veranderlijk en dus niet objectief is, wat ontdekken we dan? In de rust van onze ziel, in de stilte van onze geest, in deze leegte, wie bestaat er dan?
Als onze ‘ordinaire’ geest zwijgt komt er een andere geest naar voren, zich uitbreidend in de Oneindigheid en die je zou kunnen benoemen als ‘Pure Aandacht’.
We ontdekken dat we simpelweg ‘zijn’, hier en nu; grenzeloos, één met het Oneindige.
In deze eenvoud zijn er geen verwachtingen of doelen, omdat het ‘ego’ volledig verdwenen is. Dit is de Absolute Waarheid die in ons en rondom ons bestaat en die zichzelf aan ons vertoont in de nederige stilte van de geest.
Dit beseffen zorgt voor een radicale transformatie, leidend naar de vernietiging van het ‘ego’, wiens gevangene we zijn zolang onze geest ons domineert en het ego voedt.
Wanneer de fictie van het zelf verdwijnt en oplost in het Sublieme, ervaren we creatieve Intelligentie, Liefde, Schoonheid en Gelukzaligheid en wordt ons handelen geleid door intuïtieve heilige impulsen.
Als slot wil ik nog iets zeggen over dit fenomeen van het ‘doorbreken van het ego’ en de daaruit ontstane vrijheid.
Zoals ik al zei was ik 55 jaar toen ik op een morgen wakker werd en bemerkte dat ik, psychisch, anders functioneerde dan de avond daarvoor. Mijn geest was zijn gebruikelijke onrust kwijt, was stil geworden. In een staat van helderheid, zoals ik nog nooit ervaren had, functioneerde ik in perfecte harmonie met mijn hele fysieke lichaam. Zonder er bewust naar te streven was ik totaal veranderd.
Mijn verbazing was zo groot dat ik er eerst geen woorden voor had. Ik had wel beschrijvingen gelezen van ontwaken, verlichting, bevrijding; maar er is een groot verschil tussen dit rationeel weten en de directe ervaring van het fenomeen.
Ik was zoals iemand die van bij de geboorte blind was en door een operatie kan zien. Alles rond mij was nieuw. Ik had een globaal, geen onderscheid makend perspectief.
Een stille geest laat de zintuigen toe om de dingen waar te nemen zoals ze zijn.
Door de stilte was de geest een immense spiegel geworden waarin de buitenwereld wordt gereflecteerd. Mijn zintuigen registreerden een tot dan toe verborgen realiteit. Mijn medemensen, vrienden of vreemden, benaderde ik met een niet discriminerende, alles omvattende liefde.
En als er dan toch een reactie van de geest opborrelde, verdween deze onmiddellijk door de aanwezigheid van ‘Niet-Persoonsgebonden- Aandacht’.
Ik verkeerde in een staat van meedogende vreugde; ongeacht of het nu om een plezierige of pijnlijke ervaring ging. Mijn houding was dat van een getuige; perfect wetend wat er rondom mij gebeurde maar zonder dat dit mijn allesomvattend staat van vrede beïnvloedde.
Het verblijven in het Sublieme is moeilijk te omschrijven; maar niet onmogelijk te ervaren door iemand die voortdurende aandachtigheid beoefent.
Nadat ik me bewust geworden was van de reacties van mijn denken merkte ik volgende veranderingen op: mijn interesse in astrale reizen, religie, egoïsme, verlangens, angsten, jaloersheid, trots e.d. verdwenen volledig.
Nu dat ik de frisheid van het leven ontdekt had zag ik hoe de mens, door zijn opvoeding en conditioneringen, blind is voor de schoonheid van het leven. De schaduw van het verleden, opgeslagen in het geheugen, hangt als een donkere wolk boven het huidige moment.
We kunnen het leven enkel volledig be-leven in de stilte en sereniteit van de geest. Het leven vraagt om van moment tot moment benaderd te worden met een frisse, in rust verkerende geest; zonder de bagage van ons verleden of de hersenspinsels van de toekomst.
Hoe geraken we deze ballast kwijt? Dit is heel simpel [maar daarom nog niet eenvoudig]:
Aandacht is het sleutelwoord.
In het licht van aandacht lost iedere reactie van onze rusteloze, chaotische geest (gedachten,beelden, angsten, verlangens..) op. In de leegte die daarop volgt, verschijnt er een nieuwe geest die zich uitbreidt tot in het Oneindige, als een vorm van Puur Bewustzijn, Puur Begrijpen en Transformerende Actie. In deze staat van ‘zijn’ bestaat er geen ‘ik’ meer die handelt. Het oude, volgens conditionering reagerende ego bestaat niet meer omdat het niet meer gevoed wordt. Door de voortdurende aandachtigheid is het pantser van het ‘zelf’ doorbroken.
Deze Alles-Omarmende -Aandacht, zonder enig vooropgesteld doel, is het Heilige in actie; dit in tegenstelling tot de aandacht die opgelegd wordt door de wil en zich richt op één object.
Eenvoudig bewust worden van ‘wat is’, van wat we ontmoeten in de stroom van het leven, zonder ons aan een doel of verwachting te hechten, brengt ons in een staat van eenvoudigweg ‘zijn’.
Meer is er niet te doen”.
Gelukkig is de mens die, door het nederige zwijgen van de geest, de praktijk van de ‘Religie van de Stilte’ beoefent!
* De integrale teksten van de suttas zijn terug te vinden in de Nederlandse vertaling van de Digha-Nikaya, de Majjhima-Nikaya en de Samyutta-Nikaya door De Breet & Janssen, uitgegeven bij Asoka.
** ‘Het geloof in de twijfel’ Stephen Batchelor Asoka 1997
Voor verdere informatie over Ilie Cioara en zijn boeken: