Geïnspireerd door hoofdstuk 55 van de Daodejing
Meester Tja zegt:
Wie Tja heeft, lijkt op een kindje –
Dat kent nog geen onderscheid of eenheid.
Het kent nog geen wijsheid of dwaasheid.
Het kent nog geen waarheid of illusie.
Het kent nog geen schuld of onschuld.
Het kent nog geen hoop of wanhoop.
Het kent nog geen binnen of buiten.
Het kent nog geen gelijk of ongelijk.
Het kent nog geen goed of kwaad.
Het kent nog geen hoger of lager.
Het kent nog geen hier of daar.
Het kent nog geen mijn of dijn.
Het kent nog geen ego of zelf.
Het kent nog geen jij of ik.
Het kent ze nog niet, nóg niet.
Zijn doen is nog zonder doen.
Zijn wil is nog zonder wil.
Het dringt nog niet op of aan
en alles gaat nog spontaan.
Maar wie Tja heeft, is geen kind meer –
Hij kent geen onderscheid of eenheid meer.
Hij kent geen wijsheid of dwaasheid meer.
Hij kent geen waarheid of illusie meer.
Hij kent geen schuld of onschuld meer.
Hij kent geen hoop of wanhoop meer.
Hij kent geen binnen of buiten meer.
Hij kent geen gelijk of ongelijk meer.
Hij kent geen goed of kwaad meer.
Hij kent geen hoger of lager meer.
Hij kent geen hier of daar meer.
Hij kent geen mijn of dijn meer.
Hij kent geen ego of zelf meer.
Hij kent geen jij of ik meer.
Hij kent ze niet meer, niet écht.
Zijn denken is weer zonder denken.
Zijn weten is weer zonder weten.
Hij dringt niet meer op of aan
en alles gaat weer spontaan.