In het grote gebouw waar ook de Kloosterbunker in is gevestigd woont een slanke, dunne en lange vrouw met een hond. De hond heeft een grijswitte vacht, korte poten en een lang lijf van het model voetenbankje. De vrouw is vitaal, de hond niet vooruit te branden, de lijn tussen vrouw en hond is altijd letterlijk gespannen.
‘Hij wil niet erg, hè’, sprak ik in het voorbijgaan. ‘Het is altijd hetzelfde liedje’, antwoordde de vrouw. En ik weer: ‘En het is toch geen hondenweer’. De droge, frisse wind beroerde de vacht van de hond. ‘Waar komt dat toch vandaan, dat woord hondenweer’, vroeg de vrouw zich af. ‘Ik vermoed dat daarmee weer bedoeld wordt dat je zelfs een hond er niet door stuurt,’ sprak ik. ‘Maar dan zou je toch beter kunnen spreken van anti hondenweer,’ zei de vrouw, de hond had zich inmiddels enkele millimeters verplaatst. ‘Ik zal het eens googlen, dan hebben we volgende keer weer iets om over te praten’, zei ik. ‘Dag hond en vrouw’.
Het antwoord: Hondenweer (of hondeweer) is een samenstelling van hond en weer. Hondeweer betekent ‘heel slecht weer’. Er werd letterlijk mee bedoeld: ‘zulk slecht weer dat je zelfs een hond naar binnen zou halen’. Vermoedelijk is hondeweer ontstaan onder invloed van de uitdrukking weer om er geen hond door te jagen, die ook ‘heel slecht weer’ betekende. Het herinnert aan de tijd dat honden vaak slecht werden behandeld. Dat blijkt ook uit uitdrukkingen als een honde(n)baan hebben en neergeschoten worden/sterven als een hond.
Ik hou wel van hondenweer. Ook zonder hond.
Moedig voorwaarts!