De mislukking van het denken (is de triomf van de geest)
Net als de taoïsten waaraan ze schatplichtig zijn, hebben zenboeddhisten iets met niet-weten. Altijd gehad, en nog steeds. Neem nou mijn favoriete koan uit het antieke Book of Serenity, #20:
Dizang: Waar ga je heen?
Fayan: Op bedevaart.
Dizang: Waar is dat goed voor?
Fayan: Dat weet ik eigenlijk niet.
Dizang: Niet weten is het meest nabij.
De twintigste-eeuwse kampioen niet-weten was waarschijnlijk wijlen de Koreaanse zenmeester Seung Sahn, in het westen bekend van de don’t-know mind (de weetnietgeest) – én van zijn losse zeden, dit niet terzijde. Zijn teaching letters zijn kostelijk leesvoer.
Naast ‘niet-weten’ heeft zen sinds oudsher eufemistische oxymorons gebezigd zoals ‘de kennis zonder leraar’, ‘de wijsheid zonder wijsheid’ en ‘de wijsheid voorbij alle wijsheid’. Eufemistisch omdat zen tenminste in de zin van een radicaal niet-weten – weetnietzen – helemaal geen vorm van kennis of wijsheid is, dus ook geen hogere of overstijgende.
Onwetendheid is het echter ook niet, juist niet, want wie tot niet-weten wil komen, moet diep door het weten gaan. Diep door het stof gaan. Diep door de leerstof van het leven gaan, tot de gaten erin vallen en je er eindelijk doorheen kunt zien. Vraag me niet wat je dan zult zien, want dat behoort nog tot de leerstof.
Waaraan herken je de zenboeddhist? Zijn pij bestaat uit louter gaten. En toch is hij geen exhibitionist. Hij is niet te onderscheiden van een keizer zonder kleren. En toch heeft hij geen rijk. Hij heeft niets meer hoog te houden, en toch is hij niet laag. Hij heeft niets meer te doen en toch zit hij niet bij de pakken neer.
Niet-weten, wil ik zeggen, is steno voor niet-meer-weten, dat op zijn beurt steno is voor het-allemaal-niet-meer-weten, naar keuze met of zonder koppeltekens.
Niet-meer-weten is in mijn woordenboek dus heel wat anders dan nog-niet-weten of niet-willen-weten of onwetendheid. Niet-meer-weten is het weten achter je laten zonder te vergeten. Zonder te vergeten wát je hebt geweten, dát je hebt geweten, dat je het allemaal hebt gelóófd, het uitdroeg, ervoor instond, je ermee identificeerde. Niet-meer-weten volgt op weten zoals weten volgt op onwetendheid.
Niet-meer-weten, hierna weer gewoon niet-weten genoemd, is het failliet van het weten, de val van het verstand, de nederlaag van de geest, het echec van het ego of, in de woorden van de filosoof Immanuel Kant (1724-1804), de mislukking van het denken.
Die Kant. De nar van Koningsbergen, met het lichaam van een kind en de geest van een geest, die zijn metafysica zag verdwijnen in het duistere Ding-an-sich, zijn epistemologie in de categorieën van het verstand en zijn ethiek in een categorisch imperatief, moedertje lief, houdt de dief, nihilisme in ’t verschiet.
(lees verder onder de illustratie)
Zelf zie ik niet-weten niet zozeer of althans (alt-Hans) niet alleen als een mislukking van het denken, maar ook en vooral als een triomf van het denken, dat immers zichzelf overwint en maar blijft overwinnen, en zich toch niet wijzer weet. Als ‘het denken’ al geen hypostase is – een dubieuze hypothese.
Toegegeven, je lichaam wordt er niet jonger van, maar je hervindt de geest van een kind – zo licht als de wind, met niets in ’t verschiet, zelfs de vroegere graal van volwassenheid niet. Je wordt weer een kleuter die zomaar wat leutert, zich lekker verkneutert en nochtans niet kinds. Dit alles bij wijze van spreken.
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie. Illustraties Lucienne van Dam.