De aard van het Nangchen-verbod geeft aan dat ambtenaren vermoeden dat het de bedoeling van de klassen is dat de monniken religieuze of Tibetaanse nationalistische ideeën doorgeven aan de kinderen. Het beveelt ambtenaren om monniken uit kloosters te verjagen die informele lessen hebben georganiseerd in kloosters voor lokale kinderen ‘in naam van de Tibetaanse lessen of extra onderwijs’.