Er zijn twee opvattingen van vrijheid: een negatieve en een positieve. Negatieve vrijheid betekent de afwezigheid van belemmeringen. Iedere burger is vrij om minister president te worden. Er zijn geen wetten die dit verbieden. Positieve vrijheid heb je als je niet alleen niet belemmerd wordt iets te doen, maar bovendien daartoe in staat wordt gesteld, dus als je de opleiding kunt krijgen en jezelf verkiesbaar kunt stellen. Het onderscheid tussen beide opvattingen heeft ingrijpende politieke consequenties. Rechtse partijen leggen de nadruk op negatieve vrijheid, want ze willen dat de overheid zich zo min mogelijk met het leven van de burgers bemoeit. Het gevolg is dat niet alle burgers gelijke toegang hebben tot onderwijs. Als je het niet kunt betalen, heb je gewoon pech, of je moet maar veel bijbaantjes nemen. Linkse partijen voelen zich verantwoordelijk voor het scheppen van gelijke kansen voor elke burger. Zij willen graag dat de overheid zich hiervoor inzet.
Leszek Kołakowski
‘De vormen van vrijheid moeten dagelijkse praktijk zijn’
Negatieve vrijheid veronderstelt dat het wegnemen van een obstakel het enige zou zijn dat nodig is om vrij te zijn. Ook wordt Amerikanen verteld dat ze hun vrijheid kregen dankzij de Founding Fathers, het nationale karakter van hun land of dankzij de kapitalistische economie. Niets hiervan is volgens Snyder juist. Immers, vrijheid kan niet worden gegeven, of geërfd en geen enkel land is vrij. Alleen mensen kunnen vrij zijn en het moment dat je denkt dat vrijheid gegeven is, glipt het door je vingers.