De bekendste vorm van het vroeg boeddhisme is die van de śramaṇas, in het Griekse verslag van Megasthenes. ‘Megastenes stresses that the Śramaṇas were divided into two basic forms of practice: the “rural” Śramaṇas, who lived out in the open, and whom he calls the Hylobioi ‘Forest Dwellers”, and the “urban” Śramaṇas, whom he calls the Iatrikoi, ‘physicians, healers’,’ bladzijde 68. Op bladzijde 94 schrijft Beckwith: [het begrip] ‘śramaṇa’ was helder en duidelijk en onbetwist in elk geval buiten India. Het betekende ‘boeddhistische beoefenaar’ en later ‘boeddhistische monnik’.’