In dit geval voelt een monnik, na een vorm gezien te hebben met het oog, zich niet aangetrokken tot een aangename vorm en niet verstoord door een onaangename vorm. En hij leeft onbeperkt van geest met gecultiveerde aandacht voor het lichaam. En die bevrijding van het hart, waarvan hij in zijn denken zeker is en waarbij opgekomen onheilzame geestestoestanden volkomen ophouden, begrijpt hij overeenkomstig de werkelijkheid.