De tekst is een veroordeling van de brute bezetting van Tibet door de Chinese regering, en beschrijft hoe Tibetanen hebben ‘geleden alsof de hel op aarde is’, hoe ze ‘de mond wordt gesnoerd en hun taal wordt ‘ingesnoerd door duizend verraderlijke middelen’, en het ‘verdriet van de mensen van het Land van de Sneeuw’.