In de 125 meter hoge klif stond in de regio Bamian stond ooit een van de twee grote boeddhabeelden van Afghanistan. In 2001 verklaarde Taliban-oprichter Mohammad Omar de boeddha’s tot valse goden en liet ze vernietigen.
Talibanstrijders negeerden de smeekbeden uit de hele wereld en lieten explosieven ontploffen en vuurden luchtafweergeschut af om de immense reliëfs uit de zesde eeuw aan stukken te schieten. De aanval op het gekoesterde oude monument verbijsterde de internationale gemeenschap en versterkte de reputatie van de Taliban als compromisloze extremisten.
Autoriteiten hebben nu een commercieel loket opgezet aan de voet van het grootste van de twee figuren, waar ze Afghanen 58 cent en buitenlanders 3,45 dollar in rekening brengen voor een bezoek. Vorig jaar bezochten 200.000 geregistreerde toeristen, de meesten Afghanen, de provincie en gaven gemiddeld 57 dollar per persoon uit.
Nu de groep weer aan de macht is, heeft Bamian een nieuwe symbolische en economische betekenis voor de regio die krap bij kas zit: Ambtenaren zien de overblijfselen van de Boeddha als een potentieel lucratieve bron van inkomsten en proberen het toerisme rond de site aan te trekken. Ze suggereren dat hun inspanningen niet alleen een gebaar zijn naar archeologen, maar ook een weerspiegeling zijn van een regime dat nu pragmatischer is dan toen het van 1996 tot 2001 regeerde.
Voor archeologen is Bamian een test of het rijke culturele erfgoed van Afghanistan, dat ook synagogen en hindoeïstische artefacten omvat, de terugkeer van de Taliban kan overleven.