Chiene Hulst, de externe vertrouwenspersoon van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) is in 2017 zeven keer benaderd met een melding/klacht. Daarnaast is aan de BUN advies uitgebracht m.b.t. beleid en uitvoering inzake ongewenste omgangsvormen. Dat blijkt uit het jaarverslag van de vertrouwenspersoon.
Er werden vijf meldingen gedaan van seksueel grensoverschrijdend gedrag en twee van ongewenste omgangsvormen. Met alle melders heeft de vertrouwenspersoon een face-to-face intakegesprek gevoerd. De vertrouwenspersoon verwees de melders door voor opvang, advisering en begeleiding, en een verwijzing naar relevante instanties en/of hulpverlening.
In overleg met het BUN-bestuur is afgesproken dat ook leden en/of deelnemers van boeddhistische sangha’s die (nog) geen lid zijn van de BUN, toch een beroep mogen doen op de externe vertrouwenspersoon van de BUN. Dit omdat de BUN haar verantwoordelijkheid ruim wenst te nemen. In 2017 is het eenmaal voorgevallen dat er een melding plaatsvond vanuit een niet-BUN lid.
Seksueel grensoverschrijdend gedrag Dit onderwerp omvat zaken als (ongewenste) seksuele relaties tussen een leraar en leerling, seksueel intimiderend gedrag van een leraar jegens leerling, en seksueel misbruik door een leraar.
Ongewenste omgangsvormen betreffen niet-seksuele omgangsvormen die als ongewenst worden ervaren. In alle gevallen gaat het om machts-en afhankelijkheidsrelaties waarbinnen de leraar gedrag vertoont dat als intimiderend en grensoverschrijdend wordt ervaren.
Er blijkt een forse spreiding in de tijd van het moment, de frequentie en de duur van de gebeurtenissen die aanleiding gaven tot een melding, en het moment van de melding zelf. Het thema van ‘actualiteit van een melding’ in de context van grensoverschrijdend gedrag heeft meerdere dimensies. Juist waar het een taboe-onderwerp betreft als seksueel grensoverschrijdend gedrag, blijkt het vaak vele jaren te duren, soms zelfs decennia, voordat het slachtoffer zijn/haar verhaal kan en durft te doen. In die zin is elke melding ‘actueel’, ook al kan het zaken betreffen die lager geleden zijn gebeurd. De paradox die hier geldt is hoe ernstiger het incident, hoe langer het vaak duurt voor er een melding plaatsvindt.
Afgezien van het onderscheid in het onderwerp van de meldingen, blijkt uit alle meldingen dat er sprake is van een onderliggende dynamiek van macht en afhankelijkheid. In alle gevallen speelt de sangha-leider een centrale rol en blijkt de dynamiek van de afhankelijkheidsrelatie daardoor een grote drempel voor de melder om de als ongewenst ervaren situatie bespreekbaar te maken. Tegelijkertijd blijkt vanuit diezelfde situatie een ‘afweer-reflex’ plaats te vinden vanuit de context van de sangha-leiding, wat de meld-drempel juist verder verhoogt. Deze wederzijds versterkende dynamieken maken dat zowel het intern bespreekbaar maken van ongewenste situaties, als het extern melden ervan, veel moed en doorzettingsvermogen van de melder vraagt. De in veel gevallen afwezige of onvoldoende uitgewerkte interne meld- en klachtprocedures leidt voor alle betrokkenen tot een zoekproces om de ‘juiste’ weg te bewandelen. De hoge melddrempel en de grote impact van de gebeurtenissen, maakt dat melders enerzijds langere tijd met hun probleem rondlopen en anderzijds dat de problematiek daardoor langduriger inwerkt op betrokken melders. Door onder andere deze samenlopende factoren rond een zo kwetsbaar thema als ongewenste omgangsvormen, ontstaat in veel gevallen meer psychische en emotionele schade dan nodig is.