Filosoof Marjan Slob is onafhankelijk schrijver en denker. Als eindredacteur was ze verbonden aan het boeddhistisch magazine Vorm & Leegte, de voorganger van BoeddhaMagazine.
Essayisten schrijven in hun eigen stem over hun eigen ervaringen. Dat is eng. Al schrijvende hoor je het hoongelach haast al: alsof wat jij denkt interessant is! Hoe kun je er als essayist nu voor zorgen dat die persoonlijke ontboezemingen van jou niet gênant worden maar juist kracht hebben?
Je hebt mensen die bij verdriet en verwarring zo snel mogelijk troost zoeken in gezelschap. Je hebt ook mensen die dan liefst stil wegkruipen in een hoekje. Ik ben iemand uit de laatste categorie. Als persoon ben ik nogal gesloten en ik heb de neiging me te schamen voor mijn kwetsbare kanten. Vraag me niet waarom, dat is gewoon mijn instinct.
Die neiging plaatst de essayist in mij voor hete vuren. Ik weet heel goed dat ik als schrijver zal moeten laten zien wat mij raakt. Dat is in zekere zin zelfs de motor tot schrijven: ik heb de drang woorden te vinden voor ‘iets’ dat in me plakt en klontert, dat dwars zit, dat me duizelig maakt omdat ik voel dat ik de consequenties niet overzie van wat ik zo vaag al aan het denken ben. Om ook tot een tekst te komen die communiceert, zal ik persoonlijk moeten worden.
Ooit heb ik een lang essay geschreven (Foute fantasieën) over de vraag waarom ik als verstandige vrouw zo af en toe weg kan zwijmelen bij de romantische verhaaltjes van de Bouquetreeks. Voor mij was dat een serieuze vraag die ik ook serieus wilde onderzoeken. Ik wilde ver blijven van een koket ‘Kijk mij eens een gekke meid zijn’. Ironie was ook niet de opzet; ik wilde niet om mezelf lachen. Ik wilde mezelf begrijpen en daarmee hopelijk ook iets ontdekken over al die andere vrouwen die verstrikt raken in romantische dromen. Maar die keuze betekende ook dat ik eerlijk moest onderzoeken wat me nu zo aantrok in die verhalen, inclusief het haast masochistische genoegen dat de heldin beleeft aan de overgave aan een arrogante man. Kan het veel gênanter? Ik schaamde me al bij voorbaat en verlangde naar mijn stille hoekje. Maar in dat stille hoekje staat bij mij een schrijftafel. En een schrijver moet een keuze maken: blijft dit privé of zoekt deze fascinatie een publiek? Wordt het een dagboek of een essay?
Naar aanleiding van die schrijfervaring ben ik gaan peinzen over de vraag wat een persoonlijke tekst nu krachtig of juist gênant maakt. Dit is vooral een vraag voor mijn slag schrijvers – essayisten dus – omdat zij voor de taak staan hun lezers te raken en te vervoeren zonder zich te kunnen verschuilen achter een personage. Je fictieve held kun je tal van idiote en gênante dingen laten doen. Een beetje lezer weet immers wel dat de schrijver niet volledig samenvalt met zijn personages. Desgewenst kan de roman- en verhalenschrijver dus altijd wegpiepen en zijn hoofdpersoon voor gek laten staan. Een essayist daarentegen spreekt rechtstreeks namens zichzelf. De hele poëtica van een essayist draait zelfs rond die persoonlijke, authentieke stem, die betrokken blik op een wereld waar hij zelf deel van uitmaakt. Hoe doe je dat nu zonder de exhibitionist uit te hangen?
In mijn eigen schrijfsels probeer ik op dit vlak nog steeds maar wat (en troost ik me met de gedachte dat een essayist een meester in het proberen is). Maar een paar stelregels zijn toch wel te geven. Die komen erop neer dat je ontdekt wat nu eigenlijk je thema is, en dat je jouw thematiek vervolgens op een stijlvolle manier belicht. Dat zijn vrij algemene schrijverwijsheden natuurlijk. Maar ze zijn extra van belang voor een essayschrijver, want als hij die stelregels ter harte neemt zal hij onverschrokken namens zichzelf kunnen spreken. Ze voorkomen namelijk dat hij gênant wordt.
In de essaylessen die ik geef blijken studenten hier vaak enorm mee te zitten. Zij denken dat zo’n ietwat deftig ‘essay’ afdwingt dat ze officieel wat te melden moeten hebben. Dat is ook zo. En dat hebben ze ook. Tenminste, als zij open en eerlijk willen kijken naar een ervaring of herinnering die hen maar niet loslaat. In ieders belevingswereld krijgen bepaalde ervaringen om de een of andere reden overmatig veel betekenis. Die ervaringen gaan ongemerkt symbool staan voor – tja, voor wat eigenlijk? Manon Uphoff overkwam het met een vies pannetje.
Toen ik een jaar of zeventien was en net zelfstandig woonde, zette ik eens een pannetje met etensresten op het aanrecht. Het was de bedoeling dat ik dat later zou schoonmaken, alleen raakte ik het met geen vinger aan, die dag niet, de dag erna niet, de dag daarna niet. Ik liet het helemaal met rust, maar daarbinnen stond het natuurlijk niet stil en begon er van alles te groeien en te woekeren, waardoor de aanwezigheid van dat pannetje met de dag toenam. Onderweg naar vrienden of kennissen schoot het me vaak ineens te binnen. Kwam ik thuis dan gingen mijn gedachten – nog voor ik de sleutel in het slot stak – bezorgd naar dat pannetje uit. Iets wat ik zo aan zichzelf en aan stilstand had overgelaten, was een eigen leven begonnen.
Ik heb het me later wel eens afgevraagd. Wilde ik een soort purificatie? Was het een onbeholpen poging tot zelfreiniging? (Eerst het vuil om het daarna van me af te spoelen?) Of een verlangen naar wilde, ongetemde groei?”
(Passage uit ‘Verloedering’ in de essaybundel Hij zegt dat ik niet dansen kan).
Waarom liet Uphoff dat pannetje staan? Wat bewoog haar? Dat zijn de vragen die bij de lezer opkomen, en die zij zelf ook aan de orde stelt. Het antwoord is niet direct duidelijk en wordt dat in het vervolg van haar essay ook niet helemaal, maar onderwijl komen allerlei interessante gedachten aan de orde waar je het in het gewone dagelijkse leven niet zo snel over hebt. Zoals het feit dat je soms, even, naar verloedering kunt verlangen.
Die observatie van Uphoff maakt voor mij dingen van mezelf begrijpelijk (ik snap bijvoorbeeld beter waarom ik soms mijn vieze kleren om me heen wil hebben), maakt dat ik dingen in de wereld anders zie (zwervers zijn niet langer louter losers maar leven misschien wel hun verlangen naar verloedering uit), en zet me ook breder aan het denken over wat verloedering nu eigenlijk is. Dat allemaal naar aanleiding van een vies pannetje.
Op zichzelf is zo’n pannetje behoorlijk banaal. Het is de schrijfster in Uphoff die er een thema in ontdekt en er een onverwachte, want persoonlijke draai aan geeft. De troost is dus dat iedere ervaring goed genoeg kan zijn als uitgangspunt voor een essay. De gebeurtenis zelf hoeft niet bijzonder of verheven te zijn, en hoeft trouwens ook niet uit het wilde leven te stammen. Een leeservaring of een afgeluisterd gesprek kunnen ook tot een levendig en opwindend essay leiden. Het onderwerp maakt in wezen niet uit. Dat kan nooit gênant zijn. Want het gênante schuilt niet in het onderwerp, maar in de manier waarop dat onderwerp wordt aangekaart.
Simpel. En dat thema is op zichzelf niet gênant. Pfff. Maar dan: het thema is ook niet vanzelf interessant omdat het je raakt. Om dat in te zien, is enige ervaring nodig – misschien nog eerder levenservaring dan schrijfervaring. Toen mijn eerste liefde spaak liep, dacht ik: ‘hier ga ik later een boek over schrijven’. Wat ik voelde was heel intiem en diep en daarmee uitgelezen materiaal voor een boek, vond ik. Dat boek heb ik tot op heden niet geschreven, omdat ik geen persoonlijke invalshoek heb kunnen vinden. Goed dat ik dat niet gedaan heb, daar niet van, maar eigenlijk is dit een hele vreemde uitspraak. Hoe kan een gebeurtenis die zo intiem is nu niet persoonlijk zijn? Die mislukte liefde is mij overkomen, ik kan een heleboel unieke, doorleefde details geven afkomstig uit mijn privéleven en ik schiet af en toe nog steeds vol als ik aan die periode terugdenk. Het zou dus echt een goed thema kunnen zijn. Toch is het dat (nog) niet, omdat ik er niet zoveel origineels over heb te zeggen. Mijn ervaring is weliswaar privé, maar ik heb haar nog niet persoonlijk gemaakt; ze behoort daarmee nog tot het algemeen menselijk arsenaal aan ervaringen. Mijn liefdesverdriet ging heel diep – net als dat van u. Ik hoef u niets te vertellen.
Op de site Puberpoëzie tref je gedichten aan met titels als ‘Niemandslandtraan’ en ‘Eeuwig verwond’. De jongeren die ze schreven verwoordden ongetwijfeld intieme, authentieke ervaringen, en toch ben ik geen moment nieuwsgierig naar die gedichten. Daarvoor zijn de woorden in de titels te groot, te onpersoonlijk. Ik wil me hier niet vrolijk maken over deze pubers, integendeel: zij getuigen van een drang om een bepaalde gevoeligheid in woorden te vertalen, en dat is een noodzakelijke eigenschap van elke schrijver. Maar drang alleen is niet genoeg. Je moet ook een beetje afstand kunnen nemen van jezelf. En dat vergt ervaring, het vergt een perspectief dat een beetje heeft kunnen rijpen. Een puber heeft daar de tijd nog niet voor gehad en is dus geëxcuseerd, maar een dertiger die rept over ‘niemandslandtranen’ roept toch vooral gêne op. Van een dertiger mag je verwachten dat hij of zij inmiddels wel aanvoelt dat gevoelens triviaal en ijdel overkomen als je ze op veel te grote, en dus onpersoonlijke, wijze verwoord. Waarom verwacht je interesse voor dat soort ontboezemingen? Deze harde vraag zal elke schrijver zich af en toe moeten stellen. Lezers hebben immers de handen al vol aan de intieme ervaringen die zij zelf gratis van het leven gekregen hebben.
Maar om ook tot een persoonlijke tekst te komen, zal de essayist moeten stileren wat hem of haar is overkomen. Stijl is dus wat je als schrijver aan jouw ervaring toevoegt. Er bestaan heel veel definities van stijl en ik vind die van Arnon Grunberg mooi: ‘Stijl is de noodzakelijke afstand tussen de schrijver en zijn gevoel.’ Om stijl te hebben, moet je dus afstand nemen tot het thema – jouw vieze pannetje – dat je nu juist ook zo bezighoudt. Dat is moeilijk, want je moet als schrijver dus van alles voelen maar ook koel naar je ervaringen kunnen kijken. Hoe diep je gevoelens ook gaan, ze kunnen niet het laatste woord krijgen. Ze zijn je materiaal – niet meer en niet minder. Je stijl bestaat uit de wijze waarop nu juist jij afstand neemt van je directe ervaringen, de manier waarop je ze breder trekt, richting de wereld. Stijl schuilt in de manier waarop ervaringen zijn verwerkt. Daar gaat wat tijd overheen; je ervaringen moeten een beetje kunnen besterven voordat ze op smaak komen.
Hoe vermijd je als essayist dus een gênante vertoning? Over je onderwerpkeuze hoef je je wat dat betreft niet druk te maken; alles, van het meest verhevene tot het meest banale, kan stof zijn voor een essay. Maar stort je indrukken niet zonder meer uit over de lezer; dat is behoorlijk gênant. Geef je ervaringen juist even de tijd, denk erover na, verbind ze met wat je nog meer weet, denkt en voelt, en verwoord ze vervolgens zo authentiek mogelijk. Werk met andere woorden aan je stijl. Als je dat doet, kan het eigenlijk niet meer missen. Want dat is het mooie: zodra je afstand van een ervaring hebt genomen en toch nog de drijfveer voelt om erover te schrijven, zit je goed. Kennelijk heeft je thema genoeg massa. Probeer dan in je schrijven voelbaar te maken waarom je die aantrekkingskracht voelt, en je hoeft je over je stijl niet druk te maken. Die heb je.
www.socratischschrijven.nl
Het essay
Een essay is een non-fictietekst waarin de auteur al schrijvende een persoonlijk inzicht of een persoonlijke ervaring onderzoekt, met als doel om een bepaald licht op de wereld te laten schijnen. Wat telt is niet zozeer de uiteindelijke conclusie als wel de verrassende weg die de schrijver daarbij aflegt en de stijlvolle manier waarop hij zijn associaties, ervaringen en inzichten presenteert. Die kwaliteiten maken het essay tot een literair genre.