Over geestelijke naaktheid en spiritueel naturisme.
1
‘Gisteren was ik op het naaktstrand met alleen een badlaken om. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je niet.’
‘En toen heb je meteen je badlaken afgegooid.’
‘Nee, dat niet.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik me nog steeds schaamde.’
‘Voel je vrij om je te schamen.’
‘Dat ga ik op dat bord zetten!’
‘Vergeet je krijtje niet.’

2
‘Gisteren was ik op het naaktstrand. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je gerust.’
‘En toen heb je meteen je badlaken omgedaan.’
‘Nee, dat niet.’
‘Waarom niet?’
‘Dan zou iedereen weten dat ik me schaamde.’
‘Voel je vrij om je te schamen voor je schaamte.’
‘Dat ga ik op dat bord zetten!’
‘Vergeet je krijtje niet.’

3
‘Gisteren was ik op het naaktstrand. Er stond een krijtbord met de tekst: Voel je vrij, schaam je niet.’
‘En toen heb je meteen je badlaken afgedaan.’
‘Inderdaad.’
‘En toen?’
‘Heb ik dat over een zonnebaadster gelegd.’
‘Schaamde zij zich voor haar naaktheid?’
‘Nee, ik had last van plaatsvervangende schaamte.’
‘En toen je haar had toegedekt?’
‘Schaamde ik me voor mijn preutsheid.’
‘En toen?’
‘Realiseerde ik me ineens dat ik zelf naakt was.’
‘En toen?’
‘Zag ik dat ik opgewonden was.’
‘En toen?’
‘Zei zij, voel je vrij om je te schamen voor mij. Ze nodigde me uit om naast haar te komen liggen onder mijn badlaken, wat ik gedaan heb. Diezelfde dag zijn we verliefd geworden en dat zijn we nog steeds.’
‘En nu?’
‘Voel ik me vrij om me te schamen voor mijn badlaken. Vrij om te schamen voor mijn naaktheid. Vrij om me te schamen voor mijn preutsheid. Vrij om me te schamen voor mijn verlangen om naakt te zijn. Vrij om me te schamen voor mijn opwinding. Vrij om me te schamen voor mijn verlangen om mijn lichaam en mijn opwinding te etaleren. Vrij om me te schamen. Vrij om me te schamen voor mijn schaamte. En vrij om me te schamen voor mijn schaamteloosheid.’
‘Vrij om je schaamte te verbergen?’
‘Ook.’
‘En vrij om je schaamte te tonen.’
‘En vrij om me onvrij te voelen.’
‘Dat krijg je nooit allemaal op dat bord.’
‘Dan kan ik mijn krijtje wel thuislaten.’
‘Vergeet je wisser niet.’


