Absurdisme is de opvatting dat het leven belachelijk is en niet te serieus genomen moet worden.
Absurdisme is tevens een literaire en theatervorm die tot doel heeft de absurditeit van het bestaan aan de orde en de kaak te stellen, ook wel antitheater genoemd, of in het Frans théâtre de l’absence (het spektakel van de afwezigheid).
Hoofdkenmerk van het theatrale absurdisme is de negatie: afbraak van plot, karakters, communicatie, orde, logica, ruimte en tijd; verder een voorkeur voor farce, zwarte humor, paradoxie en ironie.
Hoewel het absurdisme floreerde in het midden van de vorige eeuw, onder meer in het werk van Beckett, Ionesco, Vian, Albee, Duyns & Armando (Herenleed), vind je het al in de taoïstische geschriften van Liezi en Zhuangzi uit de vierde eeuw voor onze jaartelling:
“De Wolkenaanvoerder reisde eens naar het oosten en passeerde daar de takken van de fuyaoboom. Daar kwam hij ineens Wijde Weetniet tegen. Die was net bezig zich te vermaken door te huppelen als een musje en zich daarbij op de billen te slaan. De Wolkenaanvoerder stopte onmiddellijk, bleef stokstijf staan, en riep: ‘Oude heer! Wie bent u? Wat doet u?’ Wijde Weetniet ging door met te huppelen als een musje en met zichzelf op de billen te slaan, en antwoordde: ‘Ik amuseer me!’” (Zhuang Zi, Kristofer Schipper, 2007, pagina’s 161-164.)
Het absurdisme bereikte een hoogtepunt in de tweede helft van het eerste millennium in de Chinese chanliteratuur, met name in dat schoolvoorbeeld van absurdisme, de gongan, alias de koan. Neem nu koan 5 van de Linji lu: “Een monnik vroeg: ‘Wat is de kern van de boeddhistische leer?’ Linji hield zijn vliegenkwast omhoog. De monnik slaakte een kreet. De meester gaf hem een oplawaai.”
Of koan 11 van de Poortloze Poort: “Meester Zhaozhou ging bij een kluizenaar langs en zei: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester zei: ‘Als het water stil staat, stinkt het.’ Bij de volgende kluizenaar aangekomen zei de meester: ‘Lukt het een beetje?’ De kluizenaar stak zijn vuist in de lucht. De meester maakte een buiging en zei: ‘Stille wateren hebben diepe gronden.’”
Als er iets absurd is in dit leven is het toch wel het absurdisme. De pretentie het leven eens en voor altijd te kunnen duiden als enkel en alleen absurd: absurd! Maar het belachelijke, en dat is het mooie, vindt zijn voltooiing in zijn eigen ridiculisering, zoals de negatie in haar eigen ontkenning, de leegte in haar eigen afwezigheid. Het is precies deze zelfvernietiging die ook de kern van niet-weten uitmaakt: zelfs niet weten van niet-weten. Voor je het weet ben je het kwijt – het toppunt van absurditeit.
Niet-weten laat zich daarom graag uitdrukken, en uit drukken, in dwaalteksten, waarin het ont-zeggen doelbewust tot in het belachelijke wordt doorgevoerd. Niet om te verwijzen naar de waarheid voorbij de woorden, niet om de absurditeit van het bestaan aan de orde of de kaak te stellen, niet om wie ook waarvan of waaruit ook te bevrijden, maar gewoon omdát. Agnose is een gat.


