Meester Nitwit biedt troost.
‘Van de week hoorde ik dat mijn dochtertje acute leukemie heeft.’
‘Ach.’
‘Ik schrok me een aap.’
‘Hou je van haar?’
‘Waarom vraagt u dat?’
‘Niet iedereen houdt van zijn kinderen.’
‘Ik wel, zielsveel.’
‘Houdt ze van het leven?’
‘Waarom vraagt u dat?’
‘Niet iedereen wil blijven leven.’
‘Zij wel, zielsveel.’
‘Hoe voelde jij je?’
‘Het was alsof de wereld verging.’
‘Welke wereld?’
‘Zo’n jong kind, het is niet eerlijk.’
‘Meen je dat nou?’
‘Hoezo?’
‘Denk je nu echt dat je in een rechtvaardige wereld leeft?’
‘Iedereen heeft recht op een gezonde…’
‘Je haalt twee dingen door elkaar.’
‘Welke dingen?’
‘Het verdriet om je kindje en het verdriet om je wereldje.’
‘Pardon?’
‘Je dochtertje is er nog, al is ze ziek, maar je wereldje is ingestort.’
‘Niet mijn wereldje, dé wereld.’
‘Jouw wereldje.’
‘En welke wereld mag dat wezen?’
‘Zeg jij het maar. Een eerlijke wereld vol regels en rechten? Een overzichtelijke wereld waarin alles volgens plan verloopt? Een betrouwbare wereld waarin jij en de jouwen onkwetsbaar zijn en alleen andermans kinderen ziek worden en doodgaan?’
‘Hoe dan ook, die wereld is nu ingestort.’
‘Die wereld is er nooit geweest.’
…
‘Huil je nu om je dochtertje of om je wereldje?’
‘Ook om mijn wereldje ja, nou goed!’
‘Rustig nu maar.’
‘Hoezo?’
‘Voor je het weet geloof je er weer in.’