Zegt de een: Gelukkig was ik zonder piemel, tot ik iemand met een piemel zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig zonder piemel tot ik iemand met een piemel zag.
Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een grotere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een grotere zag.
Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand met een kleinere zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand met een kleinere zag.
Zegt de een: Gelukkig was ik met mijn piemel, tot ik iemand zonder zag. Zegt de ander: Ik was juist ongelukkig met mijn piemel tot ik iemand zonder zag.
Wat zeg jij?
