Waarom agnose geen agnosticisme is, geen theïsme, geen atheïsme en ook geen ander isme.
Wie zijn gedachten niet gelooft, deze ook niet, is geen theïst, geen atheïst en geen agnosticus. Hij is zo kleurloos als de lege geest, zo leeg als de lege leer. Zelfs als hij kleur bekent, krijgt hij geen kleur.
Zijn droom is ruimer dan het ruimste droombeeld. Zijn wereld is ruimer dan het ruimste wereldbeeld. Zijn mens is ruimer dan het ruimste mensbeeld. Zijn god is ruimer dan het ruimste godsbeeld. Zijn boeddha is ruimer dan het ruimste boeddhabeeld. Hijzelf is ruimer dan het ruimste zelfbeeld. Zijn gedachten zijn ruimer dan het ruimste denkbeeld.
Daar doet hij niets voor en hij doet er niets tegen. Een groot ongelovige is, zolang zijn ongeloof voortduurt, simpelweg niet in staat die ruimte op te vullen met welk beeld ook, anders dan het lege denkbeeld, of er zelfs maar een naam aan te geven, anders dan de lege naam.
Voor een groot ongelovige is er geen groter god dan de lege god van niet-weten. Geen groter boeddha dan de lege boeddha van niet-weten. Geen groter ziel dan de lege ziel van niet-weten. Geen groter zelf dan het lege zelf van niet-weten. Geen groter tao dan de lege tao van niet-weten. Geen groter leegte dan de leegte van niet-weten.
Voor een groot ongelovige is er geen groot ongeloof, geen leegte en geen niet-weten. Waarom niet? Alleen zonder groot ongeloof, zonder leegte, zonder niet-weten blijft zijn droom ruimer dan het ruimste droombeeld, zijn wereld ruimer dan het ruimste wereldbeeld, zijn mens ruimer dan het ruimste mensbeeld, zijn god ruimer dan het ruimste godsbeeld, zijn boeddha ruimer dan het ruimste boeddhabeeld, hijzelf ruimer dan het ruimste zelfbeeld, zijn gedachten ruimer dan het ruimste denkbeeld. Alleen zo blijft zijn denkruimte leeg. Alleen zo blijft zijn ongeloof groot.
Wie zijn gedachten niet gelooft, deze ook niet, is geen theïst, geen atheïst en geen agnosticus. Hij is zo kleurloos als de lege geest, zo leeg als de lege leer. Zelfs als hij kleur bekent krijgt hij geen kleur.
