Meester Nitwit over de grondslag van elke religie.
Leerling: Gelooft u in een universele religie?
Meester: Och.
Leerling: Of ten minste in een gemeenschappelijke kern?
Meester: Een gemeenschappelijke kern weet ik niet, misschien een gemeenschappelijke basis.’
Leerling: Wat is het dat alle religies volgens u gemeen hebben?
Meester: Alle religies weet ik niet, misschien alle gelovigen.
Leerling: Wat is het dat alle gelovigen gemeen hebben?
Meester: Vergeet de ongelovigen niet.
Leerling: Wat is het dat alle mensen gemeen hebben?
Meester: Het geloof in onze gedachten.
Leerling: Ik had gehoopt op een universeel dogma.
Meester: Dit gaat dieper.
Leerling: Hoezo?
Meester: Het geloof in onze gedachten is de grondslag van ieder dogma.
Leerling: En van iedere religie, neem ik aan.
Meester: En van iedere filosofie.
Leerling: En van iedere theorie.
Meester: En van ieder oordeel.
Leerling: En van iedere mening.
Meester: Enzovoort.
Leerling: Dus het geloof in onze gedachten gaat overal aan vooraf.
Meester: Geloof je dat?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Dat bedoel ik nou.
Leerling: Maar we zouden wat minder geloof aan onze gedachten moeten hechten.
Meester: Geloof je dat?
Leerling: Verdraaid.
Meester: Dat bedoel ik nou.
Leerling: Dan weet ik het ook niet meer.
Meester: Geloof je dat?
Leerling: Verdraaid.