Over de divina ignorantia.
‘Agnos dei’ is potjeslatijn voor een goddelijk niet-weten. De term is samengesteld uit het Griekse, a- (niet) + gnosis (kennis) en het Latijnse dei (van God). Je spreekt het uit als agnos dee-ie of anjos dee-ie, net wat je mooi vindt.
Een synoniem van agnos dei is ‘ignos dei’ (ignos/injos dee-ie). Ignos betekent hetzelfde als agnos. Het is etymologische verwant met het Engelse ignorance.
Wat er goddelijk is aan niet-weten? Moeilijk uit te leggen. Het machtige gevoel van onmacht? Het grootse gevoel van kleinheid? De opluchting dat je nooit meer hoeft te doen alsof je het allemaal wel doorhebt?
Niet-weten is een pervers genoegen, een verworven smaak, bitterzoet, als extra pure chocolade of gegiste mout. Je wordt er high van en wat maf, maar zonder kater achteraf. Kennis en waanwijsheid daarentegen zijn wankele voetstukken waar je ieder moment vanaf kunt vallen.
Verwar ‘agnos dei’ niet met ‘Agnus Dei’, het Lam Gods – de katholieke term voor Jezus als godgegeven zoenoffer voor onze zonden. Niet-weten is een ongegeven zoenoffer van het leven voor zijn zonden, waaronder het niet-weten.
De term ‘divina ignorantia’, afgeleid van het Latijnse divina (goddelijk) + ignorantia (onwetendheid), betekent ongeveer hetzelfde als agnos dei.
Arthur Schopenhauer citeert Scotus Eriugena, die het had ‘over de wonderbaarlijke goddelijke onwetendheid, op grond waarvan God niet eens weet wat hijzelf is’ (de mirabili divina ignorantia, qua Deus non intelligit quid ipse sit).
Een goddeloze vertaling van ‘divina’ is ‘hemels’ en een alternatieve lezing van ‘ignorantia’ is ‘onweten’. ‘Divina ignorantia’ betekent dan ‘hemels onweten’.
Hoewel ik me geen moment in de zevende hemel waan en evenmin in een aards tranendal of in een blaartrekkende hel, heeft het niet-weten beslist iets heerlijks – eens de stof is neergedaald, de rook is opgetrokken en de tranen zijn gedroogd.