Wat het toppunt van apofatisch spreken gemeen heeft met het toppunt van katafatisch spreken.
‘De totaal andere’, zo definieerde de Duitse theoloog Karl Barth God: Gott ist der ganz andere. Hoe wist hij dat, vraag ik me af, welke briljante redenering leidde onontkoombaar van onbetwistbare premissen tot deze tragische conclusie?
Of, als Barth het niet beredeneerd heeft, van wie heeft hij het gehoord, wie heeft het hem geopenbaard? Niet Gott, lijkt mij, Barth zou Hem vanwege diens totaal anders zijn niet verstaan hebben.
Of, als Barth het niet beredeneerd of gehoord heeft, wat heeft hij dan ervaren? Niet Gott, lijkt mij, Barth zou Hem vanwege diens totaal anders zijn niet ervaren hebben.
Hoe definieert God Karl Barth eigenlijk, ook als der ganz andere? En hoe noemt Hij hem, of hij Hem – Gott?
Ik verdenk der Karl ervan met zijn definitie te willen verklaren waarom hij persoonlijk nooit iets van God gezien of gehoord heeft: die is gewoon te anders. Een onoverbrugbare kloof is nu eenmaal niet te overbruggen.

Of God is gewoon de kloof natuurlijk, of Barth is de kloof, of wij mensen zijn het, dat is al anders genoeg en dan hoeven we ons er niet zelf over te buigen. Je zal er maar in vallen, of ermee samen.
God de totaal andere noemen is het toppunt van apofatisch spreken. Een totale ontkenning van alle overeenkomsten. Het heeft dan geen zin meer om alle afwezige kenmerken van God afzonderlijk op te noemen: elke enumeratio is overbodig.
Niet iedereen is het eens met Barth. Er zijn mystici die zeggen: God is de totaal eendere, de volstrekt eigene. Wat ze dan wel van zichzelf gehoord zullen hebben, ja, van wie anders. Ik verdenk hen ervan met hun definitie te willen verklaren waarom ze persoonlijk nooit iets van God gezien of gehoord hebben: ze zijn het Zelf.
God de totaal eendere noemen is het toppunt van katafatisch spreken. Een totale bevestiging van alle overeenkomsten. Het heeft dan geen zin meer om alle aanwezige kenmerken van God afzonderlijk op te noemen: iedere enumeratio is overbodig.
Totaal weteloos noem je een agnost. Zo iemand bevestigt noch ontkent dat God de totaal eendere of de totaal andere is, of iets ertussenin, of zelfs maar dat Hij is. Noch bevestigt of ontkent hij dat hij persoonlijk ooit iets van God gezien of gehoord heeft. Want zelfs als hij ooit iets van God gezien of gehoord meent te hebben, weet een agnost niet zeker of het werkelijk van God kwam. En zelfs als hij nooit iets van God gezien of gehoord meent te hebben, kan hij niet uitsluiten dat iets of zelfs alles wat hij wél gezien of gehoord heeft, toch van God kwam.
Noch bevestigt of ontkent een totaal weteloze dat hijzelf de totaal eendere of de totaal andere is, of iets ertussenin, of zelfs maar dat hij totaal weteloos is, of dat hij ís. Voor een agnost is iedere beschrijving van God en van hemzelf overbodig. Hij heeft geen behoefte aan redeneringen, openbaringen of ervaringen – hij weet alleen maar niet.