(Laatste van twaalf dwaalteksten over geestelijke armoede.)
Zalig zijn de naaktlopers, ze hebben niets om het lijf.
Zalig zijn de zwervers, ze dolen zonder doelen.
Zalig zijn de vrijzinnigen, ze bidden zonder richting.
Zalig zijn de thuisblijvers, ze hoeven nergens heen.
Zalig zijn de twijfelaars, ze hebben niets te bewijzen.
Zalig zijn de narren, ze lachen om het rijk.
Zalig zijn de dromers, ze slapen overal doorheen.
Zalig zijn de slapelozen, ze hebben geen nachtmerries.
Zalig zijn de schelen, ze zien alles van twee kanten.
Zalig zijn de blinden, ze zien het verschil niet.
Zalig zijn de analfabeten, ze kunnen dit niet lezen.
Zalig zijn de doven, ze verstaan geen woord.
Zalig zijn de zachtmoedigen, ze maken zich nergens hard voor.
Zalig zijn de overwonnenen, ze hebben niets te verdedigen.
Zalig zijn de rechtelozen, ze hebben niets te claimen.
Zalig zijn de statelozen, ze hebben geen identiteit.
Zalig zijn de christenen, ze hebben hun eigen kruis.
Zalig zijn de boeddhisten, ze hebben genoeg aan een vlot.
Zalig zijn de schipbreukelingen, ze hebben genoeg wrakhout.
Zalig zijn de drenkelingen, ze hebben genoeg water.
Zalig zijn de stervenden, ze hebben niets meer te verliezen.
Zalig zijn de verdronkenen, ze kunnen niet dieper zinken.
Zalig zijn de doden, hen laat alles koud.
(Zalig is de auteur, hij kan niet tellen.)