Deel 1 van een 4-delig dwaalgesprek over de mystiek van alledag.
Vera: Zou jij jezelf een mysticus noemen?
Hans: Wat versta jij onder een mysticus?
Vera: Iemand die een ervaring heeft gehad.
Hans: Dan is iedereen een mysticus.
Vera: Ik bedoel een diepe ervaring. De unio mystica, exaltatie, extase, ananda, jhana, moksha, samadhi, epectase, kensho, satori…
Hans: Je spreekt in tongen.
Vera: Een rechtstreekse ervaring van een diepere werkelijkheid.
Hans: Een diepere werkelijkheid, zeg je? Is die er dan? Daar schrik ik van. Man, ik heb mijn handen vol aan de gewone werkelijkheid. Is die al niet diep genoeg?
Vera: De gewone werkelijkheid diep?
Hans: Bodemloos, voor zover ik kan nagaan. Of ten minste zo diep dat ik na een halve eeuw duiken nog steeds de bodem niet heb bereikt. Hoe zou er onder een bodemloze werkelijkheid nóg een werkelijkheid kunnen zitten, waar dan? Hoe zou het onvoorstelbare nog onvoorstelbaarder kunnen zijn dan het al is? Ik kan me er niets bij voorstellen.
Vera: Zo te horen heb jij geen rechtstreekse ervaring van een diepere werkelijkheid gehad.
Hans: Een diepere werkelijkheid, zeg je? Bedoel je dat er nog meer zijn? Is het universum soms gelaagd als een taart, een ui, een matroesjka? In welke van die werkelijkheden wonen wij dan? De bovenste, de onderste, de buitenste, de binnenste, de grootste, de kleinste of ergens tussenin?
God, Vera, ik heb al teveel aan één werkelijkheid om te ervaren en over na te denken. Zalig zijn de armen van geest, zeggen ze, maar nu is de geest uit de fles. Kan ik me voortaan bij iedere ervaring afvragen tot welke werkelijkheid ze behoort en welke ervaringen uit andere werkelijkheden ik intussen allemaal misloop. Je wordt bedankt.
Vera: Ja, ik weet het ook niet, hoor, misschien is deze werkelijkheid al de diepere of de hogere werkelijkheid. In de zin van, hoe zeggen ze dat in het non-dualisme, ‘Alleen maar Dit’ of ‘Ik ben Dat’ of ‘Alles is Bewustzijn’.
Of zoals ze in zen zeggen, ‘Vorm is Leegte’ of ‘Het relatieve is het absolute’ of ‘Kleine geest verschijnt in Grote Geest’. Of in Exodus 3:14, ‘Ik ben die Ik ben’, in het pantheïsme, ‘God is dit’, in het panentheïsme, ‘God is ook dit’.
Hans: Je zegt het maar. Voor mij is de werkelijkheid van zichzelf wel diep en hoog genoeg. Voor een mysticus niet, begrijp ik nu, die graaft dieper en reikt hoger. Ik zal dus wel geen mysticus zijn.
Vera: Ach.
Hans: Daar staat tegenover dat ik een massa rechtstreekse ervaringen heb van de onmetelijke diepte en hoogte van wat nu plotseling een of de oppervlakkige werkelijkheid lijkt te zijn. Die zich keer op keer aan mij komt voorstellen als onvoorstelbaar. Heeft ze zich aan jou nog niet voorgesteld?
Vera: Niet als onvoorstelbaar.
Hans: Onvoorstelbaar. Heb ik me eigenlijk al aan jou voorgesteld? Kennismaken gaat helaas niet, omdat ik geen kennis kan maken. Kennisbreken gaat me beter af, ben je daar ook voor in?
Vera: Welja.
Hans: Aangenaam. Ik kan alvast verklappen dat ik deel uitmaak van voornoemde onvoorstelbaarheid, die daardoor permanent op klappen staat. Vraag me niet wie ik ben, wat ik ben, of ik ben. Vraag me niet waar ik ophou en jij begint, waar jij ophoudt en de wereld begint. Vraag me niet uit hoeveel werkelijkheden het universum bestaat en hoe die werkelijkheden verschillen, overeenkomen en samenhangen, ik sta toch al permanent voor joker.
Vera: Hoe ervaar jij de gewone werkelijkheid dan?
Hans: Net als iedereen, in het begin, zou ik denken –
Ik kan mijn ogen niet geloven!
Ik kan mijn oren niet geloven!
Ik kan mijn neuzen niet geloven!
Ik kan mijn tongen niet geloven!
Ik kan mijn gevoelens niet geloven!
Ik kan mijn gedachten niet geloven!
Ik kan mijn ongeloof niet geloven!
Voor mij is er niets gewoon aan de gewone werkelijkheid.
Begrijp je wat ik bedoel?
Vera: Je kan je neuzen niet geloven?
Hans: Hoeveel neuzen heb jij dan?
Vera: Eentje, gekkie.
Hans: Hoe is het mogelijk!