Waarnemen of waargeven? De wereld als voorstelling van het verstand.
Haiku’s als spiegel van de ziel
Haikudichters zijn net mensen. Ze houden van de natuur, maar niet zoals hij is. Hij moet eerst eigen gemaakt worden door er typisch menselijke gevoelens en gedachten op te projecteren.
Krekels roepen tot het eindelijk middag is. Een leeuwerik bidt boven een graf. Een kikvors zit statig de bergen te beschouwen. Een ganzenbloempje is verdrietig bij het naderen van een zeis. Een pijnboom die nog geen boeddha is staat wat te dromen. De maan wordt gebroken en weer gebroken.
Vlooien maken een lange nacht door. Het water spreekt. Een slak beklimt een heilige berg. Een bromvlieg wast speciaal voor ons zijn pootjes. Een vogeljong is eenzaam. Groene rupsen hebben van iemand hoorns gekregen.
Zulke haiku’s zeggen iets over de natuur maar ze zeggen vooral iets over onze natuur. Hoe wij kijken. Hoe we onze individuele, subjectieve, antropomorfe wereldbeleving onwillekeurig aanzien voor een universele, objectieve wereld, de enige die er is.
Want we nemen zonder meer aan dat onze wereld dé wereld is. Dat de wereld dezelfde is voor ieder mens en ieder wezen van alle tijden en plaatsen.
Dat we de wereld zo ervaren, kunnen we voor zover ik weet niet helpen; we kunnen ons er hoogstens van bewust zijn.
De wereld als voorstelling van het verstand
Hebben krekels weet van ochtend en middag? Kiest een leeuwerik doelbewust positie boven een graf om daar zingend te bidden? Is een ganzenbloempje ooit verdrietig? Staan pijnbomen weleens te dromen? Koeren duiven werkelijk uit de zachtheid van hun gemoed? Ziet een kikvors bergen?
Wat is een berg zonder het idee berg? Wat is een graf zonder het idee graf? Wat is een leeuwerik zonder het idee leeuwerik? Wat is bidden zonder het idee bidden? Wat zijn ochtend, middag, avond zonder een idee van tijd?
De wereld die wij zogenaamd waarnemen wordt ook door onszelf geschapen, niet vijf miljard geleden, niet zesduizend jaar geleden, maar hier en nu, live, terwijl ik dit schrijf. En nog eens live, terwijl jij dit leest.
Waarnemingen van de werkelijkheid zijn in werkelijkheid voorstellingen van het verstand, dacht Immanuel Kant. Hoe iets eruit ziet zonder voorstelling van het verstand, weten we niet en kunnen we niet weten, stelde hij.
Het voorwerp zonder voorstelling heet sinds Kant het Ding-an-sich. De leer van Kant heet transcendentaal idealisme. Die is zelf een voorstelling van het verstand, geen Ding-an-sich. Maar wel een voorstelling die ons van eerdere voorstellingen kan bevrijden. Daar is het een agnost als ik om te doen.
Waarnemen of waargeven?
Volgens het verstand van Kant injecteren wij onderscheidingen, betekenissen, oordelen in onze waarnemingen. Ook de basale waarnemingskwaliteiten, licht, kleur, smaak, geur, druk, warmte, koude en pijn zijn projecties van ons verstand.
Licht is toch gewoon elektromagnetische straling, die is objectief aantoonbaar, denk je nu misschien. Kan best wezen, maar elektromagnetische straling is nog geen licht. Wij zijn het zelf die een smal deel van het elektromagnetische spectrum in een lichtsensatie omzetten. Luchttrillingen zijn ook geen geluid. Wij zijn het zelf die een smal deel van het akoestische spectrum in klanken omzetten.
Het wordt nog gekker. ‘Elektromagnetische straling’ is ook maar een voorstelling van het verstand, een abstractie, een natuurkundige constructie. Die straling is alleen ‘objectief aantoonbaar’ via dezelfde waarnemingen waarvan de objectiviteit hier nu juist ter discussie staat.
Licht en geluid, warmte en koude, hardheid en zachtheid bestaan niet ‘daarbuiten’, los van iedere waarnemer en waarneming. Dat lijkt maar zo. Ze ontstaan ‘hierbinnen’ op het moment van waarnemen. Net als het onderscheid tussen ‘daarbuiten’ en ‘hierbinnen’.
Geen wereld, geen geest, geen ik
De wereld als projectie van de geest, misschien vind je het een belachelijk idee. Waarnemingen zijn toch spiegels van de wereld? Of is dat net zo’n belachelijk idee, de volgende voorstelling van de geest?
Hoe wou je zonder geest het fantoomledemaat en fantoompijn verklaren? Herinneringen, fantasieën, dromen, sluimerbeelden, hallucinaties?
Zonder geest geen werkelijkheid, zonder werkelijkheid geen geest, lijkt het. Tenzij de geest op zijn beurt een projectie is, Joost mag weten waarvan.
Ik kan hem tenminste nergens vinden, die geest. Niet als ik hem zoek. Juist dan niet. Mijn geest niet, jouw geest niet, de universele geest niet, in alle tien richtingen niet. Ik kan hem wel dénken, als het medium van mijn gedachten of de kenner van het gekende. Maar ja, ik kan wel zoveel denken.
Ikzelf lijk bij nader inzien ook niet meer dan een schim die ongevraagd verschijnt en verdwijnt in waarnemingen van de ogenschijnlijke buitenwereld, en in gedachten en gevoelens in de ogenschijnlijke binnenwereld. Waarbij het lichaam ogenschijnlijk als intermediair fungeert, tegelijk binnen en buiten, eigen en oneigen, subject en object, waarnemer en waarneming, projector en projectie, dader en slachtoffer.
Waarmee ik niet wil zeggen dat de wereld, de geest en ikzelf niet bestaan, dat alles een illusie is, dat alles één is, dat alles bewustzijn is of deel uitmaakt van een hogere werkelijkheid of een hoger wezen of zoiets. Dat je iets niet kan vinden betekent nog niet dat het iets anders is of niet bestaat.
Van gezond verstand naar onverstand
Geen waarneming, geen wereld, geen lichaam, geen geest, geen god, geen bewustzijn, geen eenheid, geen ik – niet dat ik weet. Zo zijgt het kaartenhuis van het gezond verstand langzaam ineen.
Gewoonlijk komt er dan meteen een nieuw verstand tevoorschijn. Als een nieuwe staart aan een hagedis, een nieuwe kop op een draak. Een Volgend Verstand. Dat een Volgend Verhaal produceert. Dat het heel origineel de Waarheid noemt. De Weg. De Wijsheid voorbij alle wijsheid.
Maar zo hóeft het niet te gaan. Mijn staart is afgevallen en ik heb geen nieuwe gekregen. Zelfs geen fantoomstaart. Mijn koppen zijn afgehakt, alle zeven, en nooit meer teruggegroeid. Sinds het bezwijken van mijn gezond verstand ben ik verschoond gebleven van een Volgend Verstand en een Volgend Verhaal.
Ook het verhaal dat je nu leest onderschrijf ik niet. Het is alleen maar een om-schrijving van het onverstand. Een schijnverhaal dat niet-weten heet over het onverhaal dat niet wil heten.