Deel 10 van een dwaalgesprek in 13 delen over de onzienlijke lichtheid van niet-weten en de weidsheid voorbij alle wijsheid.
Claire: Als je dwaalgesprekken inderdaad de neerslag vormen van een innerlijke monoloog, ben je daarin afwisselend Nauwe Weetal en Wijde Weetniet. Met wie vereenzelvig jij je? Wie ben je nu echt?
Hans: Verkeerde vraag. Nauwe Weetal en Wijde Weetniet zijn geen personen waarmee je je kunt identificeren, maar personificaties van gedachten van het type ‘zeker-weten!’ en gedachten van het type ‘zeker-weten?’ Ook deze simplistische typologie is een bedenksel.
Claire: Van welk type?
Hans: Van het type ‘zeker-weten!’ als je erin gelooft en van het type ‘zeker-weten?’ als je er bedenkingen bij hebt.
Claire: Maar wat is je diepste wezen? Wat is je hoogste zelf? Wat is je ware aard? Wat is je oorspronkelijke gezicht?
Hans: Ik ben bekend met het jargon.
Claire: En?
Hans: Nauwe Weetal noemt mij Wijde Weetniet.
Claire: En Wijde Weetniet?
Hans: Houdt wijselijk zijn mond.
Claire: En Hans van Dam?
Hans: Is blij dat Nauwe Weetal niet langer het hoogste woord voert. Op de achtergrond en in de stiltes tussen zijn woorden waart nu de geest van Wijde Weetniet rond.
Ik bekijk mijn gedachtestroom met twee paar ogen, zou je kunnen zeggen. Of door drie ogen, als die ouderwetse beeldspraak je aanspreekt.
Claire: Je derde oog is opengegaan.
Hans: Bij wijze van spreken.
Claire: Het wijsheidsoog.
Hans: Het weidsheidsoog.
Claire: Die kende ik nog niet.
Hans: Je vindt het tussen je billen.
Claire: Noem dat maar weids.
Hans: Het is maar beeldspraak, hè. Ik had net zo goed kunnen zeggen dat mijn ogen voorgoed zijn dichtgegaan. Of dat ik alles perifeer zie. Dat ik met facetogen kijk.
Claire: Waar staan al die ogen voor?
Hans: Een denken dat zichzelf ziet.
Claire: Wat is een denken dat zichzelf ziet?
Hans: Een denken dat zichzelf doorziet.
Claire: Wat als het denken zichzelf doorziet?
Hans: Dan weet het niet meer wat het ziet.