Niet-weten is een denken dat zich voortdurend losmaakt van zijn eigen inhoud. Het denkt vrijuit en het denkt zich meteen weer vrij van zijn eigen denkerij.
Een denken dat werkelijk vrij is, laat zich natuurlijk niet vangen in een omschrijving, ook niet in deze. Hoewel niet-weten nergens mee te vergelijken is, moet ik vaak denken aan de tijd dat ik, als veertiger, letterlijk duizenden gedachte-experimenten deed. Je kan het zo gek niet verzinnen of ik onderzocht het.
Hoe het zou zijn als mijn lichaam een punt was, of een lijn of een vlak of een bol.
Hoe het zou zijn als ik in die hoedanigheid géén zintuigen had, of alleen maar kon zien of alleen maar kon horen of voelen of proeven of ruiken.
Hoe het zou zijn als ik mijn waarnemingen met vertraging bewust zou worden, na een seconde, na een minuut, na een uur, na een dag of een jaar.
Hoe het zou zijn als de lichtsnelheid gelijk was aan de geluidssnelheid of aan mijn wandelsnelheid, of als het licht helemaal tot stilstand kwam zodat ik alleen iets kon zien door zelf door de staande golven te bewegen.
Hoe het zou zijn als ik geen benen had of maar één of drie of tien, of als iedereen maar één been had en ik alleen twee.
Hoe het zou zijn als ik niet meer kon spreken maar nog wel verstaan of als ik nog wel kon spreken maar niet meer verstaan of als ik niet meer kon spreken en niet meer verstaan.
Hoe het zou zijn als mijn lief of mijn vrienden of mijn familieleden of mijn vijanden of iedereen mijn gedachten kon lezen of ik die van hen, zodat we niets voor elkaar verborgen konden houden.
Hoe het zou zijn als ik de een na laatste mens op aarde was, of de laatste.
Hoe het zou zijn, en wie ik zou zijn, als er 2 exemplaren van mezelf bestonden, of 10 of 1000, en ik kon switchen van kloon naar kloon, of meerdere of alle klonen tegelijk kon zijn.
Hoe het zou zijn als de ruimte die een deur of een fiets of een vogel of een muggenzwerm of mijn lijf doorkruist ter plekke in hout of in marmer of in staal of in goud zou veranderen – welke bewegingssculpturen (‘tracés’) er dan zouden ontstaan.
Duizenden indringende gedachte-experimenten deed ik, als een bezetene, zonder vooropgezet plan, zonder taboes, zeven jaar lang, dag in dag uit, heb je ooit zoiets gehoord?
Ik maakte er aantekeningen van in een digitaal ideeënboek – een geestelijk reisverslag dat Idios heette en net als mijn geest uit zijn voegen barstte. Want het was niet alleen fascinerend om te doen, mijn gedachte-experimenten zetten onverwacht en onbedoeld al mijn zekerheden op losse schroeven.
Van mijn denkbeelden – zelfbeelden, mensbeelden, wereldbeelden, godsbeelden, ideaalbeelden, schrikbeelden – bleef geen spaan heel. Mijn levensbeschouwing, mijn politieke opvattingen, mijn filosofietjes en theorietjes, mijn gezond verstand – allemaal kapot. Uitroeptekens maakten plaats voor vraagtekens, het vanzelfsprekende werd vanzelfzwijgend.
Om te begrijpen waar ik in godsnaam mee bezig was, probeerde ik er destijds woorden voor te vinden, net als voor niet-weten nu, en een van de termen die in me opkwam was variologie. In mijn laatste omschrijving daarvan uit begin 2006, die ik maar een klein beetje heb hoeven redigeren, zie je het niet-weten dagen, al zou het nog zeven seizoenen duren voor het zijn vlag met weerhaken in mijn derde oog plantte…