Shibli, een trotse hoveling, ging naar meester Junaid om de waarheid te zoeken. Hij zei: ‘Ik hoor dat u de goddelijke kennis bezit. Ik zou er graag in delen.’ Junaid zei: ‘Ik kan u die niet geven, omdat u haar anders te goedkoop zou hebben. Om haar volledig te waarderen moet men zelf de parel opduiken.’ ‘Waar zal ik beginnen?’ vroeg Shibli. ‘Ga heen en wordt zwavelverkoper.’
Na een jaar liet Junaid hem bij zich brengen. ‘U doet het prima als koopman. Word nu derwisj en ga alleen maar bedelen.’ Shibli bracht een jaar door met bedelen in de straten van Bagdad, maar zonder succes.
Ten einde raad keerde hij terug naar de meester. Junaid zei: ‘Voor de mensheid bent u nu niets. Laat diezelfde mensheid niets voor u worden.’ Shibli zei: ‘Hoe leg ik dat aan?’ ‘Keer terug naar de provincie waarvan u gouverneur was, zoek allen op die u destijds hebt onderdrukt en vraag nederig om vergiffenis.’ Shibli ging op weg en werd door iedereen vergeven.
Tevreden vervoegde hij zich weer bij Junaid, die meteen zag dat hij nog altijd een zekere eigendunk bezat. Shibli moest opnieuw een jaar gaan bedelen. Het geld dat hij ontving bracht hij elke avond naar de meester die het uitdeelde aan de armen. Pas de volgende ochtend kreeg Shibli zelf te eten.
Eindelijk werd hij als discipel aangenomen. Toen er weer een jaar voorbij was gegaan, dat hij had doorgebracht als dienaar van al zijn medeleerlingen, voelde hij zich de nederigste mens in heel de schepping.
Op een dag werd hij door lieden die hem wilden kleineren in het openbaar bespot vanwege zijn mystieke taal. Hij verklaarde: ‘Naar uw mening ben ik gek. Naar mijn mening bent ú gezond van geest. Ik bid om uw gezonde geest te versterken, maar ik bid ook om mijn waanzin te versterken. Uw werkelijkheidszin komt voort uit de macht van uw onbewustheid, mijn waanzin komt voort uit de kracht van de liefde.’
Hans: Mooi. Alleen die laatste regel.
Ayah: Wat zou jij zeggen?
Hans: ‘Uw werkelijkheidszin komt voort uit de macht van uw weten, mijn waanzin komt voort uit de kracht van niet-weten.’
Ayah: Vind jij dat Shibli het te mooi maakt?
Hans: Dat hij zich de liefde toe-eigent, moet hij zelf weten. Het komt wel een beetje hooghartig over, niet wat je verwacht van een toonbeeld van nederigheid.
Ayah: Ik zie niet wat er onbescheiden aan is.
Hans: Hij suggereert hier toch maar eventjes dat de gezonden van geest geen van allen de kracht van de liefde kennen.
Ayah: Hoe zit dat bij jou?
Hans: Zelf heb ik niets verworven. Ik ben iets kwijtgeraakt: ik weet het allemaal niet meer. Dan is het eerlijker om van niet-weten te spreken.
Ayah: Wie heeft er gelijk, Shibli of jij?
Hans: Spiritualiteit heeft niets met gelijk of ongelijk te maken. De mijne in elk geval niet.
Ayah: Jij spreekt alleen maar voor jezelf.
Hans: Dat mogen anderen uitmaken.
Ayah: Heb jij ook oefeningen in nederigheid gekregen?
Hans: Niemand heeft mij opgedragen om bordenwasser of schillenboer te worden, als je dat bedoelt. Ik sta niet in een bepaalde traditie en ik heb nooit het genoegen van een leraar mogen smaken.
Ayah: Geen oefeningen dus.
Hans: Mijn oefeningen in nederigheid waren en zijn de gewone vernederingen van het leven. Zonder hoger doel om de pil te vergulden.
Ayah: Wat voor vernederingen?
Hans: Dezelfde vernederingen die iedereen met enige eigendunk, hoe gering ook, te slikken krijgt. Je weet vast wel wat ik bedoel.
Ayah: Hoe lang heeft dat geduurd?
Hans: Ik ben hardleers, dus mijn vernederingen duren al meer dan een halve eeuw. Daarbij vergeleken zijn die drie jaar van Shibli een bagatel.
Ayah: Je maakt me nieuwsgierig.
Hans: Mijn vernederingen kunnen jou niet helpen.
Ayah: Ieder krijgt zijn eigen vernederingen.
Hans: Ieder heeft zijn eigen hoogmoed.
Ayah: Vernedering is maatwerk.
Hans: Je krijgt precies wat je nodig hebt.
Ayah: Of je wilt of niet.
Hans: Omdat je niet wilt.
Ayah: Vernedering is de weg.
Hans: Zolang je denkt dat je ergens heen moet.
Ayah: En als je denkt dat je nergens heen moet?
Hans: Dan ook.
Ayah: En als je denkt dat je er al bent?
Hans: Dan helemaal.
Ayah: En als je niet meer denkt?
Hans: Vraag maar aan iemand die niet meer denkt.
Ayah: Ben jij zo iemand?
Hans: Alleen voor iemand die dat denkt.
Ayah: Waar vind ik iemand die niet denkt?
Hans: Op het kerkhof.
Ayah: Zes voet onder de grond.
Hans: Eén met de wormen.
Ayah: Dieper kun je niet zinken.
Hans: Eindelijk thuis.
Wanneer ben jij voor het laatst vernederd?
Is er iets dat je vroeger vernederend vond en nu niet meer of omgekeerd? Wat is het verschil?
Leer jij iets van je vernederingen of is het patroon onveranderlijk?
Heb jij de laatste tijd zelf nog iemand vernederd?