Schrijf je nou niet weten, niet-weten of nietweten? Niet doen, niet-doen of nietdoen? Non dualisme, non-dualisme of nondualisme? Non boeddhist, non-boeddhist of nonboeddhist? Verbinden of verbreken – het koppelteken en het ontkoppelde denken.
Een nietmachine is geen niet-machine
Taal is grillig en spellingregels niet minder. Neem nou het koppelteken. Op het eerste gezicht zit er best enige logica in het gebruik van dit minuscule dwarsliggertje. We schrijven terecht niet-partijgebonden in plaats van nietpartij-gebonden, tenzij we het hebben over gehechtheid aan de nietpartij.
We schrijven terecht nietmachine in plaats van niet-machine want een nietmachine is mooi wel een machine, om niet te zeggen een wel-machine, mooi of niet, of een welmachine natuurlijk, die hoe je hem ook noemt wel niet.
Terecht zal geen welstandscommissie wel-standscommissie durven voorschrijven, al zal een schoolmeester, juist als hij niet aan een meesterschool doceert, het graag voor-schrijven als wel-standcommissie.
We schrijven te-recht niet-schakeling om aan te geven dat iets geen schakeling is, en nietschakeling voor een schakeling waarbij de sluiting van een stroomkring wordt gebruikt om een andere stroomkring te openen, of hij het nou doet of niet.
We schrijven te recht niet-Nederlander in plaats van Nietnederlander, behalve ter aanduiding van de in woners van Nietnederland en van deel-nemers aan het tele visieprogramma heel Nederland niet maar wie dan wel?
We schrijven ter echt leernicht en niet leer-nicht noch niet-leernicht want niet iedere leernicht heeft leerplicht maar wel leer-plicht, behalve onder de douche, dat is nou eenmaal de dresscode.
Je ziet, onze spellingsgoeroes zijn zo gek nog-niet, een unicum onder goeroes én nietgoeroes, petje-af maar hoedje voor de spellingsroes…
Een nietswaardige nietdeug
… en water dicht is het-hier geens zins.
Zo schrijven we niet-gericht in plaats van nietgericht, ook al is er, nietobsessies daargelaten, weinig kans op verwarring.
We schrijven zonder doorslag gevende rede niet-bestaand, niet-bewust, niet-metaal, niet-doen en niet-zijn in plaats van nietbestaand, nietbewust, nietmetaal, nietdoen en nietzijn.
Omgekeerd schreven we vroeger volgens het Woordenboek der Nederlandse Taal onbekommerd nietdoenerij (ledigheid, thans nietsdoenerij) in plaats van niet-doenerij, nietdoenig (lui) in plaats van niet-doenig, nietemijtig (nietig) in plaats van niet-te-mijtig of niet-mijtig.
We schreven nietwetendheid in plaats van niet-wetendheid, nietweet (nu weetniet) in plaats van niet-weet, nietdeug (nu deugniet) in plaats van niet-deug.
We schreven nietjegenstaande, nietwederstaande en niettemeer in plaats van niet-jegenstaande, niet-wederstaande, niet-temeer en we schreven nieteenzins (geenszins) in plaats van niet-eenzins of niet-een-zins (of geenzins).
De nominaal heden-daagse woorden niettemin en niettegenstaande hebben zich bij uit zonder in met succes verzet tegen de verkoppeltekening van de nietwoorden maar niet tegen de ontkoppeltekening van niet-woorden, anders zouden we wel niet-te-min en niet-tegen-staande schrijven.
Nietteminmogen ze vanmij zo het oude mannen huis in, met- of zonderdwars streepjes, liefst onderdwang.
Wist je trouwens dat samen stellingen met ‘niets’ nooit een koppel teken krijgen? Of-te nimmer?
We schrijven nietsnutten, nietsbeduidend, nietsontziend, nietsverhullend, nietsvermoedend, nietswaardig, nietswording en nietszeggend in plaats van niets-nutten, niets-beduidend, niets-ontziend, niets-verhullend, niets-vermoedend, niets-waardig, niets-wording en niets-zeggend.
Nou jijweer.
Ik nietweet, wij nietwisten, zij hebben genietweten?
Nou ikweer, ik mag me zelf, graaghoren.
Wie een lans wilbreken voor nietweten, aan elkaar dus, moet welbedenken dat niet-weten zowel een zelf standig naam woord is als een werk woord, en nog een sterkwerk woord ook.
Bij het zelf-standig naam-woord is er weinig-kans op verwarring. Of je nou spreekt van een zen boeddhistisch niet weten of een non-dualistisch niet-weten of het mystieke nietweten van Meistereckhart, niemand zal je mis verstaan, pech voor de predikant.
Anders is het met de werk-woordsvorm gesteld. Vormen de samen stellende delen van een werkwoord een vasteverbinding dan blijft deze norma-liter behouden in de vervoeging.
We zeggen ik stofzuig, wij stofzuigden, zij hebben gestofzuigd maar nietzeggen ik zuig stof, zij zogen (of zoogden of zuigden) stof, wij hebben stof gezogen.
We zeggen ik nietsnut, jij nietsnutte, jullie hebben genietsnut maar nietzeggen ik nut niets, jij nutte niets, jullie hebben niets genut.
Zouden we van niet-weten een vasteverbinding maken en toch consequent willenwezen of -weduwen dan werd het ik nietweet, hij nietwist, zij hebben genietweten.
Het spirituelejargon kent behalve niet-weten nog een hele boel anderewerk woorden die beginnen met niet. Niet-doen, niet-zoeken, niet-vinden, niet-bereiken bevobbeld. Of toch maar nietdoen, nietzoeken, nietvinden en nietbereiken, met alle vergezochtevervoegingsverwarring vandien?
Je moet het helemaal zelfweten hoormaar als je het mijvraagt komt het je geloof waardigheid niettengoede niet tegen staande je goedeboedelingen.
Ik-zelf hou mijn-zelf aan de conventie, hoe onrede lijk ook.
Of het nou om een zelfstandig maanwoord (niet-geest, niet-zelfstandig, niet-god) gat of om een werknietwoord (niet-noemen, niet-spreken, niet-zwijgen), ik gewoongebruik een koppel teken.
Net zoals ik gewoongebruik non-dualist, non-dualisme, non-duaal en non-dualiteit blijfschrijven, ook al schietende nondualisten, nondualismes, nondualen en nondualiteiten op in ter net tegen woordig naar Goedfrans voor beeld als pad-en-stoelen uyttegrond.
Ook de non heeft officieel rechtop koppels teken – de fictie-non, de conformisme-non, de proliferatie-non, de issue-non, de boeddhist-non, maarniet, nondeju, de nonvariante nonvaleur, van wegehaar non-existente nonrespons zeker waar, schijnlijk. Hoedan ook, en wie eigenlijk niet?
Krijg ik goed-genoeg van al die bewust-zijns k nonnen zonder-onder-scheid of tussen ruimte dan schr-f ik g-w-n adualisme of adualist of adualiteit. So wie so n aan rader. Maar wat zegt een maan?